In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 oktober 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling, eiser, die van Marokkaanse nationaliteit is. Eiser was op 24 september 2022 in bewaring gesteld op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000, met als reden dat er een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht onder de Dublinverordening. Echter, op 28 september 2022 werd de maatregel van bewaring opgeheven. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft de zaak behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was, omdat verweerder ten onrechte had aangenomen dat de UOD (uitzonderlijke overdracht) was verlengd zonder dit te controleren. De rechtbank concludeert dat de bewaring vanaf het moment van opleggen onrechtmatig was, en kent eiser een schadevergoeding toe voor vijf dagen onrechtmatige vrijheidsontneming, ter hoogte van € 560,-. Daarnaast veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759,-. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de overheid om zorgvuldig te handelen bij de toepassing van de Dublinverordening en de gevolgen van onrechtmatige bewaring voor de betrokken vreemdeling.