ECLI:NL:RBDHA:2022:1517

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
28 februari 2022
Zaaknummer
NL21.16257
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een mvv-aanvraag op basis van onvoldoende bewijs van ouderlijk gezag en gezinsband

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Guinese minderjarige, heeft op 14 oktober 2021 beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van 22 september 2021, waarin de aanvraag voor een mvv werd afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 7 januari 2022, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. M.S. Yap, en de staatssecretaris door mr. J.F.M. van Raak.

De rechtbank overweegt dat eiser niet heeft aangetoond dat hij onder het ouderlijk gezag van zijn biologische vader, referent, valt. De staatssecretaris heeft in eerdere besluiten geconcludeerd dat er geen feitelijke gezinsband bestaat tussen eiser en referent, en dat de familierechtelijke relatie niet is aangetoond. Eiser heeft weliswaar documenten overgelegd ter onderbouwing van zijn claims, maar deze zijn niet tijdig ingediend en kunnen niet op echtheid worden beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat er geen beschermenswaardig gezinsleven bestaat in de zin van artikel 8 van het EVRM, omdat referent onvoldoende invulling heeft gegeven aan zijn relatie met eiser.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en oordeelt dat de staatssecretaris de aanvraag terecht heeft afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg Bestuursrecht zaaknummer: NL21.16257
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam] , eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. M.S. Yap), en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.F.M. van Raak).

Procesverloop

Eiser heeft op 14 oktober 2021 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 22 september 2021 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 7 januari 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde via een Skypebeeldverbinding. Op zitting was ook aanwezig [Naam 2] (referent).

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geb. datum] 2003 en de Guinese nationaliteit te bezitten. Referent stelt de biologische vader van eiser te zijn. Op 17 maart 2016 heeft referent ten behoeve van eiser een aanvraag ingediend om afgifte van een mvv1 met het oog op verblijf van eiser bij referent. Bij besluit van 31 mei 2016 is deze aanvraag afgewezen. Het bezwaar daartegen is bij besluit van 16 februari 2017 niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit staat in rechte vast.
2. Op 8 juli 2019 heeft referent namens eiser, met het oog op genoemd verblijf, opnieuw een mvv aangevraagd. Op 11 februari 2020 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen met toepassing van artikel 4:6 van de Awb (het primaire besluit).2 Bij besluit van 12 januari 2021 is de aanvraag alsnog inhoudelijk beoordeeld, maar is het tegen het primaire
1. Machtiging tot voorlopig verblijf.
2 Algemene wet bestuursrecht.
besluit ingediende bezwaar ongegrond verklaard. Deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, heeft bij uitspraak van 19 augustus 2021 het besluit van 12 januari 2021
vernietigd en verweerder opgedragen opnieuw op het bezwaar te beslissen.3 Verweerder had niet goed gemotiveerd dat de familierechtelijke band tussen eiser en referent en het overlijden van eisers moeder niet was aangetoond. Gelet hierop had verweerder eveneens onvoldoende onderbouwd dat het ouderlijk gezag van referent niet was aangetoond.
3. Bij het bestreden besluit verweerder heeft wederom geconcludeerd dat de familierechtelijke relatie van eiser met referent en het rechtmatig gezag van referent over eiser niet is aangetoond. Verweerder is subsidiair van oordeel dat nooit sprake is geweest van een feitelijke gezinsband tussen eiser en referent. De aanvraag komt dan ook niet voor inwilliging in aanmerking. Het bestreden besluit is niet in strijd met artikel 8 van het EVRM.4
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Verweerder houdt volgens eiser ten onrechte vol dat niet is komen vast te staan dat eiser de minderjarige zoon is van referent en dat eisers moeder is overleden. Verder is eiser ten onrechte niet in de gelegenheid gesteld om een verklaring over het ouderlijk over gezag te leggen. Er is sprake van beschermenswaardig familie- en gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft onvoldoende bij zijn beoordeling betrokken dat het hier gaat om een minderjarige, biologische zoon. Referent is betrokken bij de zorg en opvoeding van eiser, draagt daaraan financieel bij en heeft zijn zoon tweemaal in Guinee opgezocht. Dit heeft eiser met stukken onderbouwd.
5. In het verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er alsnog van wordt uitgegaan dat referent de biologische vader van eiser is en dat eisers moeder is overleden. Verweerder handhaaft wel de conclusie dat niet onomstotelijk is vast komen te staan dat eiser onder het gezag van referent valt, alsmede dat geen sprake is van een feitelijke gezinsband.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Op grond van de artikelen 2p en 2q van de Vw5 wordt een aanvraag tot afgifte van een mvv getoetst aan de voorwaarden voor het verblijfsdoel dat wordt beoogd.
Uit artikel 3.14, aanhef en onder c, van het Vb volgt dat een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid wordt verleend aan het minderjarige biologische of juridische kind van de hoofdpersoon, dat naar het oordeel van de minister feitelijk behoort en reeds in het land van herkomst feitelijk behoorde tot het gezin van die hoofdpersoon en dat onder het rechtmatige gezag van die hoofdpersoon staat.6
4 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5 Vreemdelingenwet 2000.
6 Vreemdelingenbesluit 2000.
In paragraaf B7/3.2.1 van de Vc7 is vermeld dat verweerder aanneemt dat het kind feitelijk behoort en al in het buitenland behoorde tot het gezin van de referent, zoals bedoeld in artikel 3.14, aanhef en onder c, van het Vb als tussen het kind en de referent sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Dit is verder uitgewerkt in paragraaf B7/3.8.1 van de Vc waaruit volgt dat in ieder geval wordt aangenomen dat sprake is van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen ouders en hun uit een reëel huwelijk of niet-huwelijkse relatie geboren minderjarige kinderen. Verweerder neemt familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM aan tussen een minderjarig kind en zijn biologische vader (wiens kind niet uit een reëel huwelijk of niet-huwelijkse relatie is geboren), mits aan de relatie voldoende invulling wordt gegeven.
7. Dat eiser volgens verweerder in eerste instantie zijn familierechtelijke relatie met referent en het overlijden van zijn moeder niet had aangetoond, was gebaseerd op de conclusies van het onderzoek door Bureau Documenten naar de door eiser bij de aanvraag overgelegde documenten. Gelet op het huidige standpunt van verweerder in beroep hoeft niet meer te worden onderzocht of verweerder in dit verband voldoende uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de rechtbank van 19 augustus 2021. Op basis van de standpunten van partijen in beroep is nog in geschil of het wettelijk gezag van referent is aangetoond en of tussen eiser en referent een feitelijke gezinsband bestaat.
8. Eerst in beroep heeft eiser een document overgelegd ter onderbouwing van het ouderlijk gezag van referent. Dit betreft een uitspraak van de
Tribunal de Première Instance de Kaloumvan 20 december 2021. Nu dit document voor het eerst in beroep is overgelegd en het bovendien een kopie betreft, kan het document niet op echtheid worden beoordeeld. Dit komt voor rekening en risico van eiser. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij dit document niet eerder in kon brengen, aangezien hij in de veronderstelling verkeerde dat het ouderlijk gezag niet in geschil was. Dit volgt de rechtbank niet, nu uit de eerste mvv- procedure en het bestreden besluit blijkt dat verweerder het ouderlijk gezag van referent niet aanneemt. Bovendien is de rechtbank met verweerder van oordeel dat de inhoud van het document – indien authentiek – geen afbreuk doet aan het bestreden besluit. Uit de inhoud van het document volgt immers dat het ouderlijk gezag over eiser pas in december 2021 aan referent is toegekend. Uit het document kan niet worden afgeleid dat referent ten tijde van het bestreden besluit ouderlijk gezag had.
9. Eiser is niet geboren uit een reëel huwelijk of daarmee gelijk te stellen relatie. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat er tussen eiser en referent geen beschermenswaardig gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM kan worden aangenomen, omdat referent hiervoor niet voldoende invulling heeft gegeven aan zijn relatie met eiser. Referent woonde in Nederland toen eiser in Guinee werd geboren en eiser en referent hebben nooit met elkaar samengeleefd. Referent heeft verklaard dat hij vanaf 2002 wist van de geboorte van zijn zoon. Dat hij altijd telefonisch contact heeft onderhouden met eisers moeder en, na haar overlijden, met eisers oom, heeft eiser niet met stukken onderbouwd. De eerst ter zitting aangevoerde stelling dat referent eveneens vanaf het begin telefonisch contact heeft onderhouden met eiser is evenmin onderbouwd. De drie overgelegde foto’s van gestelde ontmoetingen tussen referent en eiser heeft verweerder onvoldoende kunnen vinden om te concluderen dat referent daadwerkelijk invulling heeft gegeven aan zijn relatie met eiser. De verder overgelegde stukken onderbouwen de gestelde
7 Vreemdelingencircula ire 2000.
feitelijke relatie met eiser evenmin. Daarbij heeft verweerder van belang kunnen achten dat uit de overgelegde bankafschriften niet is af te leiden op welke wijze referent persoonlijk betrokken is geweest bij de opvoeding en verzorging van eiser. Voor wat betreft de overgelegde vliegtickets is niet onderbouwd dat referent deze heeft gebruikt om eiser te bezoeken. Verweerder heeft er ook terecht op gewezen dat referent bij de hoorzitting op verschillende vragen over eiser geen antwoord wist te geven en met zijn verklaringen weinig informatie heeft kunnen verschaffen over zijn zoon. Zo kon referent niet verklaren
welke personen bij eiser in huis wonen. Daarnaast wist referent niet aan te geven naar welke school zijn zoon gaat of welke opleiding hij volgt. Ook overigens is niet onderbouwd op welke wijze referent betrokken is (geweest) bij de zorg en opvoeding van zijn zoon.
10. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de aanvraag terecht afgewezen. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. N.H. de Zeeuw, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Documentcode: DSR19352953

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.