ECLI:NL:RBDHA:2021:9408

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 augustus 2021
Publicatiedatum
26 augustus 2021
Zaaknummer
AWB 21/844
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit staatssecretaris van Justitie en Veiligheid inzake mvv-aanvraag van minderjarige Guinese vreemdeling

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 19 augustus 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een minderjarige met de Guinese nationaliteit, heeft op 9 februari 2021 beroep ingesteld tegen het besluit van 12 januari 2021, waarin zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) was afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 27 mei 2021 in Breda, waar partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Eiser stelt dat hij de zoon is van referent, die zijn vader is, en dat zijn moeder is overleden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom niet vast is komen te staan dat eiser de zoon van referent is en dat zijn moeder is overleden. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan de vergewisplicht en dat het onderzoeksrapport van Bureau Documenten niet zorgvuldig en inzichtelijk is. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van € 1.496,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 21/844
V-nummer: [Nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[Naam], eiser,

gemachtigde: mr. M.S. Yap,
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. J. Visschers.

Procesverloop

Eiser heeft op 9 februari 2021 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van
12 januari 2021 (het bestreden besluit).
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 27 mei 2021 in Breda. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Op zitting was ook aanwezig [Naam] (referent). Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geb.datum] 2003 en de Guinese nationaliteit te bezitten. Referent stelt de vader van eiser te zijn. Op 17 maart 2016 heeft referent ten behoeve van eiser een eerste aanvraag ingediend om verlening van een mvv. [1] Bij besluit van 31 mei 2016 is deze aanvraag afgewezen omdat de familierechtelijke relatie en het rechtmatig gezag niet waren aangetoond en geen geldige antecedentenverklaring was overgelegd. Het daartegen ingediende bezwaarschrift is bij besluit van 16 februari 2017 niet-ontvankelijk verklaard. Dat besluit staat in rechte vast.
2. Vervolgens heeft referent op 8 juli 2019 namens eiser opnieuw een mvv aangevraagd. Op 11 februari 2020 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Awb [2] (het primaire besluit). Verweerder heeft daarbij verwezen naar de besluitvorming in de eerdere, onder 1 vermelde procedure. Hij overwoog daarbij dat in deze procedure geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn aangevoerd en ook geen sprake is van een wijziging in het relevante recht.
3. In het bestreden besluit is overwogen dat bij de aanvraag van 8 juli 2019 stukken zijn overgelegd over het overlijden van eisers moeder die bij de eerste mvv-aanvraag nog niet waren overgelegd. In afwijking van zijn primaire besluit diende de aanvraag volgens verweerder daarom inhoudelijk te worden beoordeeld. Het gaat om de volgende documenten:
  • Jugement Supplétif (naissance);
  • Extrait du registre de transcription (naissance);
  • Tribunal de premiere instance de Conakry III (naissance);
  • Tribunal de premiere instance de Conakry III (deces);
  • Extra du registre de transcription (deces).
Uit onderzoek van Bureau Documenten is gebleken dat deze documenten echt zijn, maar dat geen uitspraak kan worden gedaan over de inhoud van de documenten. Daarom is niet onomstotelijk vast komen te staan dat eiser de minderjarige zoon is van referent en dat de moeder van eiser is overleden. Verweerder stelt dat ook niet vast is komen te staan dat referent het gezag over eiser heeft. Voor zover verweerder uitgaat van de familierechtelijke relatie en het rechtmatige gezag over eiser, is verweerder van oordeel dat er geen sprake is van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. [3] Uit de verklaringen die referent op de hoorzitting van 15 december 2020 heeft afgelegd, blijkt immers niet dat referent op enige wijze betrokken is bij de opvoeding van zijn zoon. Hij heeft evenmin aangetoond dat hij zijn zoon financieel steunt of dat hij eiser twee keer in Guinee heeft opgezocht. Referent heeft ook geen foto’s overgelegd. Verweerder concludeert daarom dat er onvoldoende bewijsstukken zijn overgelegd waaruit blijkt dat er invulling wordt gegeven aan het gezinsleven.
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Eiser heeft wel degelijk aannemelijk gemaakt dat referent zijn vader is en dat zijn moeder is overleden. Het documentenonderzoek op basis waarvan verweerder concludeert dat niet onomstotelijk vast is komen te staan dat eisers moeder is overleden, is pas na toezending van het bestreden besluit bekend gemaakt aan eiser. Hierdoor was eiser niet in de gelegenheid om – bijvoorbeeld tijdens de hoorzitting – te reageren op de inhoud van het onderzoek. Het documentenonderzoek is volgens eiser ook niet inzichtelijk voor wat betreft de wijze waarop Bureau Documenten tot haar conclusie is gekomen dat er geen uitspraak over de inhoud van de documenten kan worden gedaan. Eiser stelt verder dat hij in de gelegenheid had moeten worden gesteld om een verklaring over het gezag te overleggen, omdat dit hem pas in het bestreden besluit is tegengeworpen. Eiser benadrukt het belang van de omstandigheid dat, in de situatie dat verweerder wel uitgaat van de verwantschap tussen eiser en referent en dat referent het gezag heeft, het hier om een minderjarige biologische zoon gaat. Tot slot stelt eiser dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom geen sprake is van familie- of gezinsleven.
De rechtbank overweegt als volgt.
5. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling [4] is voor de beoordeling of een door een vreemdeling overgelegd document authentiek, dan wel vals of vervalst is, een specifieke deskundigheid vereist die verweerder noch de bestuursrechter heeft. Een advies van Bureau Documenten is volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitvoering van diens bevoegdheden. Indien verweerder een deskundigenadvies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, dient verweerder zich ervan te vergewissen dat dit advies – naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig en – naar inhoud – inzichtelijk en concludent is. Voor toetsing van het standpunt van een bestuursorgaan over de inzichtelijkheid van dat deskundigenrapport, is niet vereist dat degene die tegen dat standpunt een beroepsgrond voordraagt een contra-expertise overlegt. Indien verweerder zich voldoende heeft vergewist, zal een vreemdeling de uitkomst van een zodanige beoordeling vervolgens slechts nog met succes kunnen bestrijden door middel van een andersluidend deskundigenrapport.
6. Met betrekking tot het uittreksel van de geboorteakte staat in het documentenonderzoek het volgende vermeld:

“2.1 Controle

Na onderzoek van het document is het volgende gebleken:
1.
Er zijn geen zichtbare sporen van gewijzigde gegevens aangetroffen.
2.2
Conclusie

Betreffende de echtheid van het document:

Gelet op het beschikbare vergelijkingsmateriaal is de echtheid van het document positief beoordeeld.

Betreffende de opmaak en afgifte van het document:

Dezerzijds kan niet worden vastgesteld of het document bevoegd is opgemaakt en afgegeven door een daartoe bevoegde instantie.

Betreffende de inhoud van het document:

Dezerzijds kan niet worden vastgesteld of het document inhoudelijk juist is.”

Met betrekking tot het uittreksel van het overlijden van eisers moeder, de uitspraak van de rechtbank en de overige overgelegde bescheiden van de rechtbank, zijn gelijkluidende conclusies opgenomen.
7. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het onderzoeksrapport onvoldoende hoe tot de conclusie is gekomen dat geen uitspraak over de inhoud van de documenten kan worden gedaan. Het onderzoeksrapport bevat slechts eindconclusies zonder een nadere onderbouwing van hoe Bureau Documenten tot die conclusies is gekomen. Daarnaast heeft verweerder in het bestreden besluit geen blijk gegeven invulling te hebben gegeven aan de op hem rustende vergewisplicht. Desgevraagd heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting aangegeven dat zij voorafgaand aan de zitting telefonisch contact heeft opgenomen met Bureau Documenten voor een nadere toelichting op het onderzoeksrapport. Bureau Documenten heeft daarop toegelicht dat het onderzoeksrapport conform een nieuwe werkwijze is opgesteld en geformuleerd. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat daarom geen nader inzicht kan worden gegeven over de totstandkoming van de conclusies van het rapport. Dit volgt de rechtbank niet. Hieruit volgt namelijk niet waarom Bureau Documenten geen vaststellingen heeft kunnen doen over de opmaak, afgifte en inhoud van de beoordeelde documenten. Zonder nadere toelichting kon verweerder aan de bevindingen van Bureau Documenten geen doorslaggevende betekenis toekennen. Het onderzoeksrapport is – naar wijze van totstandkoming – niet zorgvuldig en – naar inhoud – niet inzichtelijk en concludent. Door dit rapport aan het bestreden besluit ten grondslag te leggen, heeft verweerder niet voldaan aan de op grond van artikel 3:2 van de Awb op hem rustende vergewisplicht. In het licht van de omstandigheid dat verweerder eerst in bezwaar de bij de aanvraag overgelegde documenten heeft laten onderzoeken, acht de rechtbank het bovendien onzorgvuldig dat de bevindingen van Bureau Documenten pas na toezending van het bestreden besluit bekend zijn gemaakt aan eiser.
8. De rechtbank concludeert op grond van het vorenstaande dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat niet vast is komen te staan dat eiser de minderjarige zoon is van referent of dat de moeder van eiser is overleden. Nu verweerder onvoldoende heeft onderbouwd waarom niet vast is komen te staan dat eisers moeder is overleden, heeft verweerder eveneens onvoldoende onderbouwd dat niet wordt gevolgd dat het ouderlijke gezag bij referent rust. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen door verweerder in de gelegenheid te stellen de geconstateerde gebreken te herstellen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Daarbij betrekt de rechtbank dat tussen partijen niet in geschil is dat het primaire besluit eveneens niet deugt nu dit ten onrechte is gegrond op artikel 4:6 van de Awb. Daarom heeft pas in het bestreden besluit een inhoudelijke beoordeling van eisers aanvraag plaatsgevonden. Nu ook hier gebreken aan kleven, dient het bestreden besluit te worden vernietigd. Verweerder dient een nieuw besluit op de aanvraag te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
9. De rechtbank komt niet toe aan de bespreking van de overige beroepsgronden.
10. Er is aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.496,- in verband met het beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van € 1.496,- te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. Schouw, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.H. de Zeeuw, griffier, op 19 augustus 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Algemene wet bestuursrecht.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.