In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 27 oktober 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Tunesische asielzoeker. De verzoeker had eerder een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen als kennelijk ongegrond. De verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. A. Spel, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft de zaak op 20 oktober 2022 behandeld, waarbij de verzoeker aanwezig was en werd bijgestaan door een tolk.
De verzoeker heeft aangevoerd dat hij in Tunesië nog een openstaande gevangenisstraf van één jaar moet uitzitten, en dat hij vreest voor zijn veiligheid bij terugkeer naar Tunesië vanwege eerdere conflicten met een medeleerling. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoeker een begin van bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat hij nog een gevangenisstraf moet uitzitten. De rechter heeft geoordeeld dat de verzoeker de gelegenheid moet krijgen om originele documenten over te leggen die zijn stelling ondersteunen.
De voorzieningenrechter heeft het bestreden besluit geschorst en bepaald dat de verzoeker niet mag worden uitgezet totdat er een beslissing is genomen op het beroep. Tevens heeft de rechter de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, vastgesteld op € 1.518,00. De uitspraak is openbaar gemaakt op 27 oktober 2022 en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze uitspraak.