ECLI:NL:RBDHA:2022:15131

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 november 2022
Publicatiedatum
6 februari 2023
Zaaknummer
NL22.20586
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in relatie tot Roemenië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 november 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. V.M. Oliana, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aanvroeg. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. I. Vugs, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Roemenië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat Roemenië niet voldeed aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel vanwege zorgelijke berichten over de behandeling van asielzoekers in dat land.

De rechtbank heeft de zaak op 1 november 2022 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk. De rechtbank overwoog dat verweerder op basis van de Dublinverordening en het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht concluderen dat Roemenië verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd dat Roemenië niet in staat zou zijn om zijn asielaanvraag op een correcte manier te behandelen. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigden dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel in het algemeen van toepassing is op Roemenië.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep van eiser ongegrond is, omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat Roemenië zijn verdragsverplichtingen niet zou nakomen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de behandeling van de asielaanvraag door Nederland zelf op zich te nemen, en heeft de uitspraak openbaar gemaakt op 14 november 2022. Eiser kan binnen een week na bekendmaking in hoger beroep gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.20586
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. V.M. Oliana),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. I. Vugs).

Procesverloop

Bij besluit van 11 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Roemenië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL22.20587, op 1 november 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen O. Alothman. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Roemenië een verzoek om terugname gedaan. Roemenië heeft dit verzoek aanvaard.
2. Eiser voert aan dat ten aanzien van Roemenië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Hij wijst daarbij op de zorgelijke berichten over pushbacks, toegang tot asielprocedure en opvang en de verslechtering van de opvangcapaciteiten. Ter onderbouwing daarvan wordt verwezen naar een brief van
VluchtelingenWerk van 1 oktober 2022 en de daarbij behorende bijlagen. Eiser vreest voor geweld van de veiligheidsdiensten. Uit de overgelegde landeninformatie blijkt dat leden van de grenspolitie, maar ook de lokale politie, buitensporig geweld gebruiken en bezittingen wederrechtelijk afpakken van asielzoekers. Eiser vreest als Dublinterugkeerder voor pushbacks en wijst daarvoor op een bericht van Al Jazeera. In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), van 13 april 20221 staat dat pushbacks in zijn algemeenheid een fundamentele systeemfout is. Eiser verwijst verder naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 10 oktober 20222 en op prejudiciële vragen die zijn gesteld door rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, in de uitspraak van 15 juni 2022.3 Eiser voert verder aan verweerder bij de Roemeense autoriteiten moet nagaan wat de gevolgen van de grote toestroom van Oekraïners in Roemenië zijn voor asielzoekers en in het bijzonder Dublinclaimanten. Eiser mag pas worden overgedragen bij het verkrijgen van individuele garanties. Eiser voert tot slot aan dat al op 30 mei 2022 de verantwoordelijkheid van Roemenië vaststond. Dat deze verantwoordelijkheid binnen twee maanden is vastgesteld maakt niet dat verweerder voortvarend heeft gehandeld. De doelstelling om de asielaanvraag snel te behandelen wordt hiermee ondermijnd.
3. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Roemenië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit heeft de ABRvS bevestigd in de uitspraken van 29 juli 20214 en van 31 augustus 2022.5 Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn algemeenheid, dan wel in zijn geval niet langer kan. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser daarin niet geslaagd.
4. Pushbacks in zijn algemeenheid vormen een fundamentele systeemfout in de asielprocedure in de zin van artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening, die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt. Maar uit de rapporten waar eiser naar heeft verwezen is niet gebleken dat hij als Dublinclaimant bij of na zijn overdracht aan Roemenië in een vergelijkbare situatie terecht zal komen als die zich voordoet aan de buitengrenzen met Servië. Uit de rapporten is niet gebleken dat pushbacks in Roemenië plaatsvinden op andere plaatsen dan aan de buitengrenzen. Dit volgt ook niet uit het bericht van Al Jazeera waar eiser naar heeft verwezen. Dat het woord ‘politie’ wordt gebruikt in plaats van ‘grenspolitie’ of ‘grensbewaking’, maakt dit namelijk nog niet dat aannemelijk. Dat betekent dat niet aannemelijk is gemaakt dat er concrete aanknopingspunten zijn dat eiser, als Dublinclaimant, wordt geraakt door een praktijk van pushbacks. In de uitspraak van de ABRvS van 13 april 2022 wordt verder uitgegaan van de deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.6 De ABRvS heeft onlangs in de uitspraak van 31 augustus 2022 nog geoordeeld dat ten aanzien van Roemenië nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Deze uitspraak is gedaan nadat de prejudiciële vragen zijn gesteld; deze vragen hebben dus niet geleid tot een andere beoordeling. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de beantwoording van de prejudiciële vragen over de (on)deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel af te wachten.
1. ECLI:RVS:2022:1043.
2 NL22.18504 en NL22.18505, niet gepubliceerd.
5. Uit het door eiser genoemde rapport van AIDA blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat sprake is van zodanige tekortkomingen in de asielprocedure en van de opvangvoorzieningen dat moet worden geconcludeerd dat deze aan de overdracht van Dublinclaimanten aan Roemenië in de weg staan. Eiser heeft verder onvoldoende onderbouwd dat de toestroom van Oekraïense vluchtelingen heeft geleid tot druk op het asielsysteem. De enkele verwijzing naar het AIDA rapport 'Overview of the main changes since the previous report update', is daarvoor onvoldoende.
6. Verder overweegt de rechtbank dat geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat de Roemeense autoriteiten het asielverzoek van eiser niet op de juiste wijze zullen behandelen. Roemenië garandeert met het claimakkoord dat een asielaanvraag van eiser in behandeling zal worden genomen. Mocht Roemenië zich niet houden aan zijn internationale verplichtingen dan dient eiser hierover zijn beklag doen bij de Roemeense autoriteiten. Niet is gebleken dat deze autoriteiten eiser niet kunnen of willen helpen, of dat het vragen om hulp bij voorbaat zinloos zal zijn. Bij voorkomende problemen dient eiser zich dus ook te wenden tot de (hogere) Roemeense autoriteiten.
7. Over de ervaringen van eiser in Roemenië overweegt de rechtbank dat niet is gebleken dat eiser deze behandeling heeft gekregen tijdens de behandeling van zijn asielaanvraag. Uit zijn verklaringen blijkt dat hij was opgepakt nadat hij illegaal was ingereisd en dat eiser geen asiel wilde aanvragen. Eiser mocht gaan nadat hij vingerafdrukken had afgegeven. Het is dus niet duidelijk of eiser de behandeling heeft ontvangen gedurende de behandeling van zijn asielverzoek en in strijd met de Procedurerichtlijn. Los van het feit dat de door eiser geschetste behandeling onder geen omstandigheid zou moeten plaatsvinden, heeft eiser met zijn ervaring dus niet aangetoond dat hij ook als Dublinclaimant bij terugkeer naar Roemenië in dezelfde situatie terecht zal komen. Ook de overgelegde rapporten en bronnen bieden daar geen aanknopingspunten voor.
8. De rechtbank is tot slot van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend te werk is gegaan bij de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Verweerder heeft binnen twee maanden na de asielaanvraag een claimverzoek gedaan bij de Roemeense autoriteiten. Daarna is het claimakkoord ontvangen op 30 mei 2022. Vanaf die dag heeft verweerder zes maanden de tijd om eiser over te dragen. De uiterste overdrachtsdatum is dan 30 november 2022, niet is gebleken dat het niet meer mogelijk is om deze uiterste datum te halen.
9. De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Roemenië in zijn geval niet de verdragsverplichtingen zal nakomen. Verweerder mocht daarom in het bestreden besluit ten aanzien van Roemenië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verweerder heeft dan ook terecht geen aanleiding gezien om de behandeling van de asielaanvraag van eiser aan zich te trekken.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Zwijnenberg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
14 november 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.