4.2Verweerder heeft in bestreden besluit II ten onrechte volstaan met praktische, procedurele en financiële argumenten om een toetsing aan artikel 8 van het EVRM in een geval als dat van eiser achterwege te laten. Als verweerder in deze redenering zou worden gevolgd, zou dat ertoe leiden dat in zaken als deze in geen enkel geval toepassing wordt gegeven aan de ambtshalve bevoegdheid uit artikel 3.6b, aanhef en onder c, van het Vb. Die uitkomst verdraagt zich naar het oordeel van de rechtbank niet met de aard van deze aan verweerder toegekende bevoegdheid en met het zwaarwegende belang van vreemdelingen om niet uitgezet te worden als dit in strijd is met artikel 8 van het EVRM.
5. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat verweerder met bestreden besluit II nog altijd niet draagkrachtig heeft gemotiveerd waarom in de situatie van eiser geen beoordeling aan de hand van artikel 8 van het EVRM is verricht. Dat betekent dat verweerder met bestreden besluit II geen gevolg heeft gegeven aan de uitspraak van de rechtbank van 25 februari 2022. Het betoog van eiser slaagt.
6. Het beroep is gegrond en de rechtbank zal bestreden besluit II vernietigen voor zover dit betrekking heeft op de motivering van verweerder om geen gebruik te maken van de ambtshalve bevoegdheid die hem is toegekend in artikel 3.6b, aanhef en onder c, van het Vb. Verweerder zal in zoverre nogmaals op het bezwaar van eiser moeten beslissen. Concreet betekent dit dat verweerder de situatie van eiser inhoudelijk dient te bezien en aan de hand daarvan zal moeten beoordelen of aanleiding bestaat om hem met toepassing van artikel 3.6b van het Vb ambtshalve een verblijfsrecht toe te kennen.
7. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en zal niet-ontvankelijk worden verklaard, nu er uitspraak is gedaan op het beroep en er zodoende niet langer sprake is van de vereiste connexiteit.
8. Er bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de beroepsprocedure vastgesteld op € 1518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, wegingsfactor 1). Aangezien de voorlopige voorziening buiten zitting wordt afgedaan, worden de proceskosten voor deze procedure vastgesteld op € 759,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift voor een voorlopige voorziening, wegingsfactor 1).
9. Eiser wordt ten slotte zowel in het beroep als in de voorlopige voorziening definitief vrijgesteld van betaling van het griffierecht wegens betalingsonmacht. Daarom is er geen aanleiding om te bepalen dat verweerder griffierechten moet vergoeden.