ECLI:NL:RBDHA:2022:15095

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 november 2022
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
NL22.20803
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in relatie tot Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 november 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. A.S. Sewman, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. I. Vugs, had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat eiser niet heeft aangetoond dat Polen zijn verdragsverplichtingen niet zou nakomen. De rechtbank baseerde zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, dat inhoudt dat men ervan uitgaat dat andere EU-lidstaten hun verplichtingen nakomen. Eiser voerde aan dat de situatie voor asielzoekers in Polen verslechterd is, maar de rechtbank oordeelde dat hij onvoldoende bewijs had geleverd om deze claim te onderbouwen. De rechtbank verwees ook naar eerdere uitspraken waarin werd bevestigd dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Polen nog steeds van toepassing is. De rechtbank concludeerde dat er geen concrete aanwijzingen waren dat Polen zich niet aan zijn verplichtingen zou houden en verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.20803
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.S. Sewman), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. I. Vugs).

Procesverloop

Bij besluit van 7 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL22.20204, op 1 november 2022 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen als op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Polen een verzoek om overname gedaan. Polen heeft dit verzoek aanvaard. Dit houdt in dat Polen is gehouden eiser over te nemen. In wat eiser tijdens het aanmeldgehoor Dublin en in de zienswijze heeft aangevoerd, heeft verweerder geen aanleiding gezien om de asielaanvraag te behandelen.
2. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert samengevat weergegeven het volgende aan. Verweerder kan ten aanzien van Polen niet zonder meer uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De reden daarvoor is de problematiek aan
de buitengrenzen van Polen. Door de oorlog in Oekraïne is de instroom van derdelanders hoog en aan de grens vinden pushback-praktijken plaats. Eiser verwijst daarvoor naar het AIDA-landenrapport van Polen van 2021, pagina 19. Pushbacks zijn door de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) al bestempeld als een fundamentele systeemfout in de asielprocedure.1 Tot slot doet eiser een beroep op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, van 15 juni 20222 waarin het beroep is geschorst en de rechtbank prejudiciële vragen heeft gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. Eiser verzoekt het beroep aan te houden in afwachting van de antwoorden op deze prejudiciële vragen.
3. Het uitgangspunt is dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel er vanuit mag gaan dat Polen zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hier niet in geslaagd. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
4. Deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, heeft in een uitspraak van de meervoudige kamer van 2 juni 20223 geoordeeld dat ten aanzien van Polen in zijn algemeenheid nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. Dit is bevestigd in de uitspraak van de meervoudige kamer van diezelfde zittingsplaats van 1 juli 2022.4 In deze uitspraken zijn het AIDA-landenrapport van Polen, update 2020 en de 'veelgestelde vragen over Polen Dublinterugkeerders’ van VluchtelingenWerk Nederland van 20 juli 2021 in de beoordeling meegenomen. Het AIDA-rapport van Polen, update 2021, geeft geen wezenlijk ander beeld dan het AIDA-landenrapport van Polen, update 2020, dat is meegewogen in de voormelde uitspraak. De stelling van eiser dat de situatie in Polen voor asielzoekers dusdanig is verslechterd door de problematiek aan de buitengrenzen is verder niet met (andere) stukken onderbouwd. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om in deze zaak hierover anders te oordelen dan in genoemde uitspraken.
5. Het persoonlijk relaas van eiser leidt ook niet tot het oordeel dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Polen niet aan de daaraan te stellen eisen voldoen. Eiser heeft in Polen geen asiel aangevraagd. Dit betekent dat hij met betrekking tot de asielprocedure en opvangvoorzieningen niet uit eigen ervaringen kan putten. In het aanmeldgehoor Dublin5 heeft eiser bovendien verklaard dat hij niet terug wil naar Polen omdat hij daar niet niemand kent en niet weet waar hij naartoe moet. Deze omstandigheden zijn onvoldoende om voor eiser ten aanzien van Polen niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit te gaan.
6. De rechtbank ziet verder in de verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, van 15 juni 2022, geen aanleiding om deze beroepszaak aan te houden. In deze uitspraak heeft de rechtbank prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de verhouding tussen stelselmatige pushbacks, standaardmatige detentie, het GEAS en het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Deze vragen hebben betrekking op de deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. In die zaak is naar voren gebracht dat aan de buitengrenzen pushbacks plaatsvinden en dat de betreffende vreemdeling zelf driemaal na inreis in Polen door middel van een zogenoemde
1. Uitspraak van 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1042.
5 Pagina 6.
pushback van het grondgebied van Polen naar Belarus was verwijderd. Mede gelet op de pushbacks waarmee de vreemdeling voorafgaand aan zijn overdracht was geconfronteerd, rees de vraag waarop, gelet op de concrete omstandigheden van zijn individuele geval, het vertrouwen is gebaseerd dat Polen jegens hem in de toekomst zijn verdragsverplichtingen zal nakomen. In het geval van eiser is niet gebleken dat hij zelf met pushbacks te maken heeft gehad. Hij is Polen op grond van een visum rechtmatig binnengekomen en heeft niet te maken gehad met een pushback. Ook is niet gesteld of gebleken dat eiser, na zijn overdracht in het kader van de Dublinverordening door middel van een pushback zal worden teruggestuurd naar een derde land. De rechtbank ziet daarom geen reden om de beslissing in deze zaak aan te houden totdat de prejudiciële vragen beantwoord zijn.
7. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat Polen zich ten aanzien van eiser niet zal houden aan zijn internationale verplichtingen. Verweerder heeft daarom niet ten onrechte de asielaanvraag van eiser zich niet aangetrokken in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening. De beroepsgronden slagen niet.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Zwijnenberg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
08 november 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.