ECLI:NL:RBDHA:2022:15093
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag van een moeder met minderjarig kind en de toepassing van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in het Dublin-systeem
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 november 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiseres, een moeder, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aanvroeg voor haarzelf en haar zes maanden oude dochter. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiseres voerde aan dat haar dochter niet in het claimakkoord was vermeld en dat er individuele garanties van de Italiaanse autoriteiten nodig waren voor een goede behandeling van haar dochter. De rechtbank oordeelde echter dat Italië ook verantwoordelijk is voor het minderjarige kind van eiseres, omdat dit kind onlosmakelijk met haar is verbonden. De rechtbank wees erop dat de Italiaanse autoriteiten op de hoogte waren van de komst van eiseres en haar dochter, en dat er geen noodzaak was voor individuele garanties.
De rechtbank bevestigde verder dat verweerder in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, en dat er geen aanwijzingen waren dat de situatie in Italië voor asielzoekers wezenlijk was verslechterd. Eiseres had niet aannemelijk gemaakt dat de omstandigheden in Italië zodanig waren dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer van toepassing was. De rechtbank concludeerde dat de beroepsgrond van eiseres niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 8 november 2022, en tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.