ECLI:NL:RBDHA:2022:15093

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 november 2022
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
NL22.19612
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een moeder met minderjarig kind en de toepassing van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in het Dublin-systeem

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 november 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiseres, een moeder, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aanvroeg voor haarzelf en haar zes maanden oude dochter. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiseres voerde aan dat haar dochter niet in het claimakkoord was vermeld en dat er individuele garanties van de Italiaanse autoriteiten nodig waren voor een goede behandeling van haar dochter. De rechtbank oordeelde echter dat Italië ook verantwoordelijk is voor het minderjarige kind van eiseres, omdat dit kind onlosmakelijk met haar is verbonden. De rechtbank wees erop dat de Italiaanse autoriteiten op de hoogte waren van de komst van eiseres en haar dochter, en dat er geen noodzaak was voor individuele garanties.

De rechtbank bevestigde verder dat verweerder in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, en dat er geen aanwijzingen waren dat de situatie in Italië voor asielzoekers wezenlijk was verslechterd. Eiseres had niet aannemelijk gemaakt dat de omstandigheden in Italië zodanig waren dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer van toepassing was. De rechtbank concludeerde dat de beroepsgrond van eiseres niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 8 november 2022, en tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.19612
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres] ,V-nummer: [V-nummer] , verzoekster mede namens haar minderjarige kind:
[minderjarige], V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. J. Sinnema),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. I. Vugs).

Procesverloop

Bij besluit van 29 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL22.19613, op 1 november 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen L. Sharif. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft dit verzoek aanvaard.
2. Eiseres voert aan dat haar dochter nog maar een baby is en dat het dus belangrijk is dat de Italiaanse autoriteiten individuele garanties geven dat haar dochter de behandeling krijgt die zij nodig heeft. Maar omdat de naam en geboortedatum van de dochter van eiseres niet in het claimakkoord staan, zal er in Italië geen rekening met haar worden gehouden.
Daarnaast kan ten aanzien van Italië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan. Uit het AIDA rapport van 3 juni 2021 blijkt dat formele registratie van asielzoekers in de praktijk weken na de datum waarop de aanvraag is ingediend kan plaatsvinden. In de tussentijd is er mogelijk geen toegang tot het opvangsysteem en nationale gezondheidsstelsel. Dit zal betekenen dat eiseres en haar zes maanden oude baby in ieder geval enkele dagen op straat zullen leven. Uit een artikel van Infomigrants van 18 juli 2022 volgt verder dat asielzoekers die dagenlang zonder onderdak en hulp aan hun lot zijn overgelaten boetes tot € 5000,- hebben gekregen van de gemeentepolitie in de noordoostelijke staat Triest. Uit het rapport van USDOS van 12 april 2022 volgt dat de toename in het aantal aankomsten van migranten via zee in 2021 bijna is verdubbeld ten aanzien van 2020. Uit het Italy Factsheet December 2021 van de UNHCR van 14 februari 2022 blijkt dat asielzoekers die niet over zee komen, waaronder Dublinterugkeerders, in Italië in Milaan naar verluidt moeilijkheden ondervinden om toegang te krijgen tot de opvang, omdat het plaatselijke systeem zijn maximumcapaciteit heeft bereikt. Verder vreest eiseres vanwege de toename van geweld tegen asielzoekers in Italië door het winnen van de extreem rechtse partij dat haar een behandeling in strijd met 3 van het EVRM staat te wachten. In dit verband verwijst eiseres naar verschillende artikelen en berichten. Tot slot voert eiseres aan dat vrouwelijke migranten in Italië worden gediscrimineerd op de arbeidsmarkt en dat het coronavirus de kans heeft vergroot dat zij in Italië met geweld te maken krijgen. Zij verwijst hiervoor naar twee berichten van InfoMigrants van 8 en 16 maart 2022. Eiseres is tot slot zelf ook slecht behandeld in Italië. Ze heeft wel asiel willen aanvragen, maar door een positieve coronatest is ze meteen in quarantaine geplaatst.
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft gewezen op artikel 20, derde lid, van de Dublinverordening, waaruit volgt dat het minderjarige kind van eiseres onlosmakelijk met haar is verbonden en dat Italië ook voor haar verantwoordelijk is. Van belang is dat verweerder in het claimverzoek naar Italië heeft vermeld dat eiseres een dochter heeft, waar het claimverzoek dus ook voor geldt. De Italiaanse autoriteiten zijn dus op de hoogte gebracht dat eiseres een kind heeft gekregen waarvoor het claimverzoek ook geldt. De Italiaanse autoriteiten hebben weliswaar in het claimakkoord de dochter van eiseres niet vermeld, maar zij kon in Italië ook niet geregistreerd zijn omdat zij in Nederland is geboren. Verweerder heeft verder op de zitting toegelicht dat de Italiaanse autoriteiten voorafgaand aan de overdracht nogmaals zullen worden geïnformeerd over de komst van eiseres met haar dochter. Hiermee garandeert verweerder dat Italië op de hoogte is van de komst van het minderjarige kind van eiseres en dat dus rekening zal worden gehouden met haar. Naar het oordeel van de rechtbank is gelet hierop niet nodig dat er individuele
garanties worden gevraagd van de Italiaanse autoriteiten.
4. De rechtbank overweegt verder dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft dit nog bevestigd in de uitspraken van onder meer 26 november 20211, 6 januari 20222 en 26 augustus 20223. Verder heeft het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) in de arresten M.T.
tegen Nederland en A.B. tegen Finland4 geoordeeld dat Dublinclaimanten in Italië in het asielsysteem worden opgenomen en recht hebben op opvang, ook in het geval van bijzonder kwetsbare personen. Het EHRM heeft hierbij alle op dat moment beschikbare relevante informatie gebruikt. Het is dus aan eiseres om aannemelijk te maken dat in haar geval niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden.
5. In wat eiseres aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er in haar situatie niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. Uit de door eiseres aangehaalde rapporten volgt, voor zover deze nog niet zijn beoordeeld door de ABRvS en het EHRM, niet dat de situatie in Italië wezenlijk is verslechterd. Eiseres heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat de situatie in Italië anders ligt dan de situatie waarop bovengenoemde uitspraken van de ABRvS zijn gebaseerd. Als eiseres toch problemen ervaart bij het verkrijgen van toegang tot de asielprocedure of opvangvoorzieningen in
Italië, kan en dient zij daarover haar beklag te doen bij de daartoe geëigende instanties, dan wel bij de (hogere) Italiaanse autoriteiten. Niet is gebleken dat klagen voor haar onmogelijk of bij voorbaat zinloos is.
6. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder over de uitslag van de verkiezingen in Italië terecht stelt dat uit de overgelegde stukken niet blijkt dat verweerder ten opzichte van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Uit de artikelen die eiseres heeft overgelegd blijkt namelijk allereerst niet dat de wetgeving of het beleid ten opzichte van Dublinclaimanten in Italië is gewijzigd. Ook is met deze artikelen niet onderbouwd dat eiseres geen toegang zal hebben tot de asielprocedure en de opvangvoorzieningen of dat deze zijn verslechterd. De vrees die eiseres heeft dat geweld ten aanzien van asielzoekers zal toenemen is tot slot speculatief. Het is onzeker of de omstandigheden waar zij voor vreest zich daadwerkelijk zullen voordoen.
7. Over de behandeling van vrouwelijke migranten in Italië overweegt de rechtbank tot slot dat dit algemene informatie betreft over de maatschappelijke positie en behandeling van vrouwelijke migranten in Italië, waarbij de informatie te algemeen is om te zeggen dat op grond hiervan verweerder is gehouden de behandeling van de asielaanvraag van eiseres aan zich te trekken. Hiervoor geldt bovendien dat als eiseres discriminatie zou ervaren of als zij te maken krijgt met geweld, zij hiervoor hulp dient te vragen bij de daartoe geëigende instanties, dan wel bij de (hogere) Italiaanse autoriteiten. Niet is gebleken dat dit voor haar onmogelijk of bij voorbaat zinloos is.
8. De rechtbank is tot slot van oordeel dat verweerder in de omstandigheden van eiseres geen aanleiding heeft hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening door de asielaanvraag in behandeling te nemen. De omstandigheden die eiseres heeft aangevoerd zijn niet zo bijzonder en individueel dat verweerder een uitzondering had moeten maken en het asielverzoek van eiseres in behandeling had moeten nemen. De rechtbank volgt verweerder dan ook dat niet gebleken is van omstandigheden die zodanig zijn dat overdracht in dit geval van onevenredige hardheid zou getuigen. De beroepsgrond slaagt niet.
4 M.T. t. Nederland van het EHRM van 23 maart 2021, (ECLI:CE:ECHR:2021:0323DEC004659519); A.B. t. Finland van het EHRM van 27 mei 2021, (ECLI:CE:ECHR:2021:0402DEC004110019).
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Zwijnenberg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
08 november 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.