ECLI:NL:RBDHA:2022:15090

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 november 2022
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
NL22.19367
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dublinverordening en interstatelijk vertrouwensbeginsel in asielprocedure Roemenië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 november 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. L.M. Straver, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. I. Vugs, had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Roemenië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, stellende dat Roemenië niet kan worden vertrouwd vanwege meldingen van pushbacks en systeemfouten in de asielprocedure daar.

De rechtbank heeft de zaak op 1 november 2022 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk. De rechtbank overweegt dat de Staatssecretaris in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Roemenië, zoals bevestigd door eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd dat zijn situatie anders is dan de algemene situatie van asielzoekers in Roemenië.

De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris terecht heeft besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat er geen concrete aanknopingspunten zijn dat eiser bij terugkeer naar Roemenië in een onmenselijke situatie terecht zal komen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 4 november 2022, en tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de ABRvS.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.19367
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. L.M. Straver), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. I. Vugs).

Procesverloop

Bij besluit van 27 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Roemenië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL22.19368, op 1 november 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Y. Kourie. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Roemenië een verzoek om terugname gedaan. Roemenië heeft dit verzoek aanvaard.
2. Eiser voert aan dat ten aanzien van Roemenië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. In Roemenië vinden pushbacks plaats. Als uit openbare informatie blijkt dat sprake is van systeemfouten, en pushbacks is een systeemfout, is het aan verweerder om nader onderzoek te doen. Eiser verwijst hiervoor naar
een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 13 april 2022. Ook wijst eiser op prejudiciële vragen van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, in de uitspraak van 15 juni 2022. Verweerder moet onder deze omstandigheden nader onderzoek doen, dan wel individuele garanties vragen, voordat kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Roemeense politie heeft eiser bovendien ernstig mishandeld, gedetineerd en tijdens detentie slecht behandeld. Zijn spullen werden afgepakt, hij verbleef met circa 30 personen in een cel van 3 bij 2 meter en kreeg geen eten of drinken. Hij werd gedwongen om zijn vingerafdrukken te laten afnemen onder valse voorwendselen en moest een papier ondertekenen in een taal die hij niet begreep. Daarna werd hij gedumpt bij een station, kreeg zijn bezittingen niet terug en werd hij door de Roemeense autoriteiten aan zijn lot overgelaten. Omdat eiser deze behandeling heeft gekregen toen hij asiel had aangevraagd, vertrouwt hij er niet op dat hij door de Roemeense autoriteiten na een Dublinoverdracht wel menselijk zal worden behandeld, dat hij zal worden opgevangen en dat deze opvang in menswaardige omstandigheden zal zijn en dat een in Roemenië in te dienen opvolgende asielaanvraag zorgvuldig zal worden beoordeeld.
3. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Roemenië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit heeft de ABRvS bevestigd in de uitspraken van 29 juli 2021 en van 31 augustus 2022. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn algemeenheid, dan wel in zijn geval niet langer kan. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser daarin niet geslaagd.
4. Pushbacks in zijn algemeenheid vormen een fundamentele systeemfout in de asielprocedure in de zin van artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening, die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt. Maar uit de rapporten waar eiser naar heeft verwezen is niet gebleken dat hij als Dublinclaimant bij of na zijn overdracht aan Roemenië in een vergelijkbare situatie terecht zal komen als die zich voordoet aan de buitengrenzen met Servië. Uit de rapporten is niet gebleken dat pushbacks in Roemenië plaatsvinden op andere plaatsen dan aan de buitengrenzen. Dit volgt ook niet uit het rapport
van Border Violence Monitoring Network van juli 2020 waar eiser naar heeft verwezen. Dat betekent dat niet aannemelijk is gemaakt dat er concrete aanknopingspunten zijn dat eiser, als Dublinclaimant, wordt geraakt door een praktijk van pushbacks. Anders dan eiser heeft gesteld, is dat wel van belang voor de beoordeling in deze zaak. In de uitspraak van de ABRvS van 13 april 2022 wordt uitgegaan van de deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De ABRvS heeft onlangs in de uitspraak van 31 augustus 2022 nog geoordeeld dat ten aanzien van Roemenië nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Deze uitspraak is gedaan nadat de prejudiciële vragen zijn gesteld; deze vragen hebben dus niet geleid tot een andere beoordeling. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de beantwoording van de prejudiciële vragen over de (on)deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel af te wachten.
5. Wat betreft de toegang tot de asielprocedure in Roemenië overweegt de rechtbank dat uit de openbare bronnen volgt dat een asielaanvraag als stilzwijgend ingetrokken wordt beschouwd als een asielzoeker naar een andere lidstaat is gegaan en dat de eerdere aanvraag
kan worden voortgezet als binnen 9 maanden na het besluit tot sluiting van de asielaanvraag opnieuw een asielaanvraag wordt ingediend. Als na de 9 maanden een asielaanvraag wordt ingediend, wordt deze beschouwd als een opvolgende aanvraag. Zoals de ABRvS in de uitspraak van 29 juli 2021 heeft bevestigd, is deze werkwijze in lijn met artikel 29, tweede lid, van de Procedurerichtlijn. Bovendien is op het moment van de uiterste overdrachtsdatum deze 9 maandentermijn nog niet verstreken. Zoals het er op dit moment naar uitziet kan eiser binnen deze termijn van 9 maanden in Roemenië een asielaanvraag indienen.
6. Over de ervaringen van eiser in Roemenië overweegt de rechtbank dat niet is gebleken dat eiser deze behandeling heeft gekregen tijdens de behandeling van zijn asielaanvraag. Uit zijn verklaringen blijkt dat hij was opgepakt nadat hij illegaal was ingereisd en dat eiser geen asiel wilde aanvragen. Eiser mocht gaan nadat hij vingerafdrukken had afgegeven, waarna hij naar een treinstation is gebracht. Het is dus niet duidelijk of eiser de behandeling heeft ontvangen gedurende de behandeling van zijn asielverzoek en in strijd met de Procedurerichtlijn. Los van het feit dat een dergelijke behandeling onder geen omstandigheid zou moeten plaatsvinden, heeft eiser met zijn ervaring dus niet aangetoond dat hij ook als Dublinclaimant bij terugkeer naar Roemenië in dezelfde situatie terecht zal komen. Ook de overgelegde rapporten en bronnen bieden daar geen aanknopingspunten voor.
7. De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Roemenië in zijn geval niet zijn verdragsverplichtingen zal nakomen. Verweerder mocht daarom in het bestreden besluit ten aanzien van Roemenië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verweerder heeft dan ook terecht geen aanleiding gezien om de behandeling van de asielaanvraag van eiser aan zich te trekken.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Zwijnenberg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
04 november 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.