In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van eiser, die zich beklaagde over het niet tijdig beslissen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn aanvraag. Eiser had op 26 augustus 2022 een afwijzend besluit ontvangen, waartegen hij beroep heeft ingesteld. Dit beroep was geregistreerd onder zaaknummer NL22.16994 en werd op 3 oktober 2022 ongegrond verklaard door de rechtbank in Rotterdam. Eiser verzocht de rechtbank om een bestuurlijke dwangsom vast te stellen en om verweerder te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank heeft echter geen zitting gehouden, omdat partijen daarmee instemden en het onderzoek is gesloten zonder verdere behandeling.
De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene in beroep kan gaan. Aangezien verweerder inmiddels een besluit heeft genomen, is de rechtbank van mening dat er geen noodzaak meer is om verweerder op te dragen een besluit te nemen. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk verklaard. Eiser had ook verzocht om vaststelling van de bestuurlijke dwangsom, maar de rechtbank kon dit verzoek niet honoreren, omdat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND van toepassing is en het afschaffen van de bestuurlijke dwangsom niet in strijd is met het Unierecht.
Wat betreft de proceskosten, heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder in de kosten van eiser moet worden veroordeeld, omdat het bestreden besluit te laat is genomen. De proceskosten zijn vastgesteld op € 379,50, waarbij rekening is gehouden met de wegingsfactor van 0,5, aangezien de zaak enkel betrekking had op de overschrijding van de beslistermijn. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt op 2 november 2022, waarbij het beroep voor zover gericht tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk is verklaard en het beroep voor het overige ongegrond is verklaard.