ECLI:NL:RBDHA:2022:15040

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 november 2022
Publicatiedatum
30 januari 2023
Zaaknummer
NL22.7029
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-tijdig beslissen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van eiser, die zich beklaagde over het niet tijdig beslissen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn aanvraag. Eiser had op 26 augustus 2022 een afwijzend besluit ontvangen, waartegen hij beroep heeft ingesteld. Dit beroep was geregistreerd onder zaaknummer NL22.16994 en werd op 3 oktober 2022 ongegrond verklaard door de rechtbank in Rotterdam. Eiser verzocht de rechtbank om een bestuurlijke dwangsom vast te stellen en om verweerder te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank heeft echter geen zitting gehouden, omdat partijen daarmee instemden en het onderzoek is gesloten zonder verdere behandeling.

De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene in beroep kan gaan. Aangezien verweerder inmiddels een besluit heeft genomen, is de rechtbank van mening dat er geen noodzaak meer is om verweerder op te dragen een besluit te nemen. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk verklaard. Eiser had ook verzocht om vaststelling van de bestuurlijke dwangsom, maar de rechtbank kon dit verzoek niet honoreren, omdat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND van toepassing is en het afschaffen van de bestuurlijke dwangsom niet in strijd is met het Unierecht.

Wat betreft de proceskosten, heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder in de kosten van eiser moet worden veroordeeld, omdat het bestreden besluit te laat is genomen. De proceskosten zijn vastgesteld op € 379,50, waarbij rekening is gehouden met de wegingsfactor van 0,5, aangezien de zaak enkel betrekking had op de overschrijding van de beslistermijn. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt op 2 november 2022, waarbij het beroep voor zover gericht tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk is verklaard en het beroep voor het overige ongegrond is verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.7029
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser, omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op de aanvraag van eiser.
Op 26 augustus 2022 heeft verweerder alsnog een afwijzend besluit genomen op de aanvraag. Eiser heeft hiertegen een beroep ingesteld. Dat is geregistreerd onder zaaknummer NL22.16994. Bij uitspraak van 3 oktober 2022 van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, is het beroep ongegrond verklaard1.
Eiser wil dat de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vaststelt en dat de rechtbank over gaat tot veroordeling van verweerder in de proceskosten. Verweerder heeft niet op dit verzoek gereageerd.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.2
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Dat is wat eiser heeft gedaan. Inmiddels heeft verweerder wel een besluit genomen. Verweerder heeft dus gedaan wat eiser wilde en de rechtbank hoeft dit dan ook niet meer aan verweerder op te dragen. Omdat eiser het beroep niet heeft ingetrokken, moet de rechtbank nog wel een beslissing nemen over het beroep.
3. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank zal geen uitspraak doen over de vraag of
1. Nog niet gepubliceerd.
2 Op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
eiser gelijk had met zijn beroep. Dit is om de volgende reden. Eiser wilde met zijn beroep bereiken dat verweerder zou beslissen op zijn aanvraag. Omdat verweerder inmiddels heeft beslist, heeft het beroep van eiser geen zin meer. Eiser heeft daarom geen belang meer bij zijn oorspronkelijke beroep (geen procesbelang).
Heeft verweerder een bestuurlijke dwangsom verbeurd?
4. Eiser wil dat de rechtbank de hoogte van de verbeurde dwangsom (de bestuurlijke dwangsom) vaststelt.
5. In artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet), zoals die geldt sinds 11 juli 2021, is bepaald dat de artikelen 4.17 tot en met 4.19 van de Awb (die deel uitmaken van afdeling 4.1.3) niet van toepassing zijn op een besluit op een asielaanvraag voor bepaalde tijd. In de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats van 5 augustus 20223 is geoordeeld dat het afschaffen van de bestuurlijke dwangsom geen strijd oplevert met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel, waaronder begrepen het bepaalde in artikel 47 van het Handvest. Daarom kan de rechtbank niet vaststellen dat verweerder een bestuurlijke dwangsom heeft verbeurd. Het beroep ten aanzien van het vaststellen van de bestuurlijke dwangsom is ongegrond.
Proceskostenveroordeling
6. Over de vergoeding van de proceskosten die eiser vraagt, overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken, nu het bestreden besluit van 26 augustus 2022 te laat is genomen en het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit terecht is ingesteld door eiser. De rechtbank kan een partij de proceskosten van de andere partij laten betalen (artikel 8:75 en 8:75a van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht).
7. Verweerder heeft niet gereageerd op het verzoek van eiser. De rechtbank leidt hier uit af dat verweerder er geen bezwaar tegen heeft om de proceskosten van eiser te betalen.
8. De rechtbank stelt de proceskosten van eiser die verweerder moet betalen vast op
€ 379,50. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 379,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van Ettikhoven, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
02 november 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen
4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.