ECLI:NL:RBDHA:2022:15027
Rechtbank Den Haag
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet in behandeling nemen verblijfsvergunning asiel op grond van Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 september 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door eiser, die niet in behandeling is genomen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser was niet verschenen op de zitting, maar zijn gemachtigde was aanwezig. De rechtbank heeft de zaak behandeld samen met een andere zaak (NL22.17447) en heeft onmiddellijk na de zitting uitspraak gedaan.
De rechtbank overweegt dat de Staatssecretaris het bestreden besluit heeft gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, waarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning niet in behandeling wordt genomen indien een andere lidstaat verantwoordelijk is. Nederland had een verzoek om overname gedaan aan Italië, dat niet tijdig heeft gereageerd, waardoor de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat. Eiser betoogde dat de Staatssecretaris ten onrechte het interstatelijk vertrouwensbeginsel toepaste, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder in zijn algemeenheid mag uitgaan van dit beginsel ten opzichte van Italië, zoals recentelijk bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat er redenen zijn om van het interstatelijk vertrouwensbeginsel af te wijken. De rapporten waar eiser naar verwijst zijn eerder door de Afdeling beoordeeld en hebben niet geleid tot een ander oordeel. De rechtbank wijst erop dat de situatie voor Dublinclaimanten in Italië niet wezenlijk is veranderd en dat de beroepsgrond van eiser niet slaagt. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. M.P. Glerum, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.