ECLI:NL:RBDHA:2022:15016

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 september 2022
Publicatiedatum
27 januari 2023
Zaaknummer
NL22.17159
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet in behandeling nemen asielaanvraag op grond van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 september 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling te nemen. Dit besluit was gebaseerd op de Dublinverordening, waarbij Polen als verantwoordelijk land voor de behandeling van de asielaanvraag werd aangewezen. Eiser, die stelt minderjarig te zijn, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 20 september 2022 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder zijn minderjarigheid en de omstandigheden in Polen, zorgvuldig overwogen.

De rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat eiser meerderjarig is, gebaseerd op de leeftijdsschouw en informatie van de Duitse autoriteiten. Eiser heeft niet overtuigend aangetoond dat hij als minderjarige moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft ook de omstandigheden in Polen in overweging genomen, maar oordeelt dat er geen reden is om aan te nemen dat Polen zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. Eiser heeft niet aangetoond dat hij in Polen in detentie zal worden geplaatst of dat hij geen toegang heeft tot juridische ondersteuning.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat het besluit van de Staatssecretaris om de asielaanvraag niet in behandeling te nemen, standhoudt. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en kan binnen een week na bekendmaking worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.17159
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. H.A. Jeuring),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: S. Jalouqa).

Procesverloop

Bij besluit van 30 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL22.17161, op 20 september 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen F. Flippo-Wassa. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Polen een verzoek om terugname gedaan. Polen heeft dit verzoek aanvaard.
Minderjarigheid
2. Eiser voert aan dat verweerder hem als minderjarige dient aan te merken. Hij heeft een kopie van zijn tazkera overgelegd, op grond waarvan eiser als 17 jarige kan worden aangemerkt. Gezien de huidige situatie in Afghanistan is het onmogelijk voor eiser om de originele tazkera naar Nederland te laten overkomen.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser terecht is aangemerkt als meerderjarige. Bij de leeftijdsschouw zijn de AVIM en de hoormedewerker van de IND unaniem tot het oordeel gekomen dat eiser evident meerderjarig is. Verweerder heeft nader onderzoek gedaan naar de leeftijd van eiser. Uit het onderzoek bij de Duitse autoriteiten is gebleken dat eiser in Duitsland een meerderjarige leeftijd heeft opgegeven, met als geboortedatum [geboortedatum 1] 1996. Deze geboortedatum staat ook in het Poolse document dat de Duitse autoriteiten hebben meegestuurd in hun reactie.
4. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder heeft eiser terecht aangemerkt als meerderjarige. De leeftijdsschouw van eiser wees erop dat eiser evident meerderjarig is. Dat is bevestigd door het nader onderzoek bij de Duitse autoriteiten. Daarnaast heeft Polen de geboortedatum van [geboortedatum 1] 1996 aangehouden in het claimakkoord. Dat de brief van
11 mei 2022 van de Poolse Dublin Unit [geboortedatum 2] 2005 als geboortedatum vermeldt maakt dat niet anders. Zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht, is deze geboortedatum alleen overgenomen uit de vraag die aan de Poolse autoriteiten is gesteld. Dit is niet de geboortedatum waar de Poolse autoriteiten vanuit gaan. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat een kopie van een tazkera onvoldoende is om aannemelijk te maken dat eiser minderjarig is, omdat een kopie niet is aan te merken als een origineel en identificerend document. Dat het onmogelijk is voor eiser om het gestelde origineel te overleggen is niet aannemelijk gemaakt. Verweerder is terecht uitgegaan van [geboortedatum 1] 1996 als de geboortedatum van eiser. De beroepsgrond slaagt niet.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Eiser voert aan dat hij in Polen in een gesloten centrum heeft verbleven. Eiser had geen enkele mogelijkheid om met de buitenwereld te communiceren, mede omdat zijn telefoon is ingenomen en toegang tot internet niet mogelijk was. Er waren geen hulpverleners in het centrum om eiser en andere vluchtelingen te helpen. Ook was er geen gezondheidszorg. Door de Poolse autoriteiten werd geen enkele vorm van informatie of (juridische) ondersteuning verstrekt. Er is geen enkele reden te veronderstellen dat alleen met een inwilliging van het verzoek om terugname, eiser een betere en humanere opvang zal krijgen. Daarnaast voert eiser aan dat hem is aangezegd dat hij bij terugkeer naar Polen in detentie terecht zal komen voor achttien maanden.
6. Het uitgangspunt is dat verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel vanuit mag gaan dat Polen zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hier niet in geslaagd. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
7. Deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, heeft in een uitspraak van de meervoudige kamer van 2 juni 20221 geoordeeld dat ten aanzien van Polen in zijn algemeenheid nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. Dit is bevestigd in de uitspraak van de meervoudige kamer van diezelfde zittingsplaats van 1 juli 20222. De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak hierover anders te oordelen. De Poolse autoriteiten hebben het verzoek om overname van eiser geaccepteerd, waarmee zij verantwoordelijk zijn geworden voor de behandeling van zijn asielaanvraag met inachtneming van de internationale verdragen waarbij zij aangesloten zijn. De stelling van
eiser dat hij bij terugkeer voor maximaal achttien maanden in detentie zal worden geplaatst, doet aan het voorgaande niet af. Uit vaste jurisprudentie volgt dat eiser zijn klachten hierover moet indienen bij de autoriteiten van Polen. Er is niet gebleken dat deze mogelijkheid voor eiser niet bestaat.
Grond voor terugname
8. Eiser voert aan dat terugname op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c, van de Dublinverordening niet juist is, nu niet is gebleken dat hij zijn asielaanvraag heeft ingetrokken. Uit het dossier volgt namelijk dat de asielaanvraag niet is gecontinueerd omdat eiser langer dan zeven dagen niet in het vluchtelingenkamp heeft verbleven.
9. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder heeft in het claimverzoek aan Polen voor terugname op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening verstuurd, omdat het voor verweerder onbekend was wat de status is van zijn asielverzoek. Polen heeft het claimverzoek geaccepteerd op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c, van de Dublinverordening, omdat de behandeling van het asielverzoek van eiser is beëindigd vanwege het verlaten van het opvangcentrum voor meer dan zeven dagen: “
decision on discontinuing the asylum procedure because he left the refugee camp for more than 7 days (no merits).” Op grond van artikel 18, tweede lid, van de Dublinverordening dient Polen het asielverzoek van eiser af te ronden of dient eiser een nieuw verzoek in dat niet wordt behandeld als een herhaalde aanvraag. Eiser is door het accepteren van het claimverzoek op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c, van de Dublinverordening door de Poolse autoriteiten niet in zijn belangen geschaad . De beroepsgrond slaagt niet.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Glerum, rechter, in aanwezigheid van mr.
M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
28 september 2022
en is openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. M.P. Glerum M.A.W.M. Engels
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.