In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 september 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling te nemen. Dit besluit was gebaseerd op de Dublinverordening, waarbij Polen als verantwoordelijk land voor de behandeling van de asielaanvraag werd aangewezen. Eiser, die stelt minderjarig te zijn, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 20 september 2022 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder zijn minderjarigheid en de omstandigheden in Polen, zorgvuldig overwogen.
De rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat eiser meerderjarig is, gebaseerd op de leeftijdsschouw en informatie van de Duitse autoriteiten. Eiser heeft niet overtuigend aangetoond dat hij als minderjarige moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft ook de omstandigheden in Polen in overweging genomen, maar oordeelt dat er geen reden is om aan te nemen dat Polen zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. Eiser heeft niet aangetoond dat hij in Polen in detentie zal worden geplaatst of dat hij geen toegang heeft tot juridische ondersteuning.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat het besluit van de Staatssecretaris om de asielaanvraag niet in behandeling te nemen, standhoudt. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en kan binnen een week na bekendmaking worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.