Overwegingen
1. Eiser stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2000.
2. Eiser stelt dat sprake is geweest van een onrechtmatige wijze van binnentreden. In het dossier van eiser bevindt zich een machtiging van binnentreden. Het is echter volstrekt onduidelijk waarom die niet getoond is aan eiser. Er is binnen getreden zonder te kloppen. In het proces-verbaal van staandehouding van 10 oktober 2022 staat dat dit is gedaan om escalatie te voorkomen. Dat wordt verder niet geduid. In de machtiging tot binnentreden staat wat anders waarom binnen getreden mag worden zonder toestemming van de bewoner. Daar staat in dat hij zich verstopt. Dat staat haaks op wat er in het proces-verbaal staat. Als wordt gekeken naar artikel 1, tweede lid, van de Algemene wet op het binnentreden, dan mag alleen zonder toestemming worden binnen getreden als er sprake is van een ernstig en
onmiddellijk gevaar. Dat dit gevaar er is, valt niet af te leiden uit de machtiging tot binnentreden. Daarbij komt dat het vroeg was, waarom wordt om die tijd op deze manier naar binnen gegaan? Daar kan behoorlijk van geschrokken worden. Deze manier van binnentreden is een dusdanig gebrek dat het moet leiden tot opheffing van de maatregel van bewaring. De belangen van verweerder zijn in dit geval onvoldoende.
3. De rechtbank oordeelt als volgt. In de machtiging tot binnentreden staat dat het mogelijk is om binnen te treden zonder toestemming van de bewoner. In het proces-verbaal van staandehouding van 10 oktober 2022 staat dat deze machtiging is gebruikt omdat eiser verbaal agressief is en er mogelijk escalatie zal plaatsvinden tijdens de staandehouding. Ook was eiser in januari 2022 betrokken bij een incident op de Coa locatie waarbij een bedreiging met een mes is geweest. Hierdoor is ervoor gekozen om gebruik te maken van de aanwezige en opgemaakte machtiging van binnentreden. Dit is ook in lijn met artikel 1, tweede lid, van de Algemene wet op het binnentreden. Er was namelijk een redelijke verwachting op ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen of goederen. De beroepsgrond slaagt niet.
4. Eiser stelt verder dat het door verweerder onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat het gebruik van handboeien bij eiser noodzakelijk was. Het is mogelijk om handboeien te gebruiken bij de staandehouding, dan moet worden voldaan aan de eisen uit artikel 22 van de Ambtsinstructie1. Er mag dan gebruik worden gemaakt van handboeien als er sprake is van vluchtgevaar of als eiser een gevaar is voor zichzelf of voor anderen. In het proces- verbaal van staandehouding van 10 oktober 2022 staat daar niet veel over. Er staat vooral dat hij agressief is. Dat is niet nader geduid en te summier om een vluchtgevaar aan te nemen.
5. De rechtbank is van oordeel dat in het proces-verbaal van staandehouding van 10 oktober 2022 voldoende duidelijk is vermeld waarom gebruik is gemaakt van handboeien. Op pagina 2 van het proces-verbaal van staandehouding van 10 oktober 2022 staat het volgende:
‘Tijdens de staandehouding werd betrokkene verbaal agressief en wilde niet luisteren. Hij liep tijdens het gesprek op de tolk af. Hierop hebben wij de boeien gebruikt en betrokkene begeleid naar de bus.’
De handboeien zijn daarom in overeenstemming met de Ambtsinstructie gebruikt. Eiser was namelijk agressief en liep op de tolk af. De handboeien zijn dus gebruikt om de veiligheid van derden te waarborgen. De beroepsgrond slaagt niet.
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
1. Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren.
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en
nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7. De rechtbank stelt vast dat eiser alle zware en lichte gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd heeft betwist. Over de zware grond onder 3a voert eiser aan dat hij eventjes Nederland is binnengekomen zonder documenten, maar hij heeft zich onmiddellijk aangemeld en asiel aangevraagd. Ten aanzien van de zware grond onder 3c voert eiser aan dat hij weinig kansen heeft gehad om zelfstandig te vertrekken. Hij zou namelijk uiterlijk op 5 oktober 2022 moeten vertrekken. Er zijn nauwelijks vijf dagen verstreken en toen is hij meteen in bewaring gesteld.
8. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden onder 3a en 3c feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Eiser is namelijk niet met een geldig paspoort en visum Nederland binnen gekomen. Dat eiser zich direct na binnenkomst in Nederland gemeld heeft en asiel heeft aangevraagd, maakt de feitelijke juistheid van deze grond niet anders. Verder heeft eiser een terugkeerbesluit opgelegd gekregen op 27 oktober 2021. Hiertegen is eiser in beroep en in hoger beroep gegaan. Dat hoger beroep is op 7 september 2022 ongegrond verklaard, waardoor eiser uiterlijk op 5 oktober 2022 had moeten vertrekken. Dat heeft eiser niet gedaan. Daarom is ook deze grond feitelijk juist.
9. De zware gronden onder 3a en 3c zijn al voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring daarom al dragen. Om die reden behoeft hetgeen eiser verder ten aanzien van de gronden heeft aangevoerd geen bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. In de maatregel van bewaring wordt gesproken over onderduiken, maar van onderduiken is geen sprake. Het gaat om de vrees voor onttrekking aan het toezicht. Er loopt een laissez passer (LP) traject. Verder zijn er geen aanwijzingen dat eiser er vandoor zou gaan. Het lijkt erop dat eiser in bewaring is gesteld, omdat hij een lastig persoon wordt gevonden, doordat hij zijn stem verheft en niet goed luistert.
11. De rechtbank oordeelt dat verweerder ten aanzien van eiser terecht niet heeft volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. In de maatregel van bewaring is uitgebreid gemotiveerd waarom niet wordt volstaan met een lichter middel. Daarbij heeft verweerder mogen betrekken dat eiser aangeeft dat hij niet wil vertrekken naar Nigeria, dat een eerder opgelegd lichter middel niet heeft geleid tot zijn vertrek en dat uit gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd het risico op onttrekking blijkt. De beroepsgrond slaagt niet.
12. Eiser stelt dat er onvoldoende zicht op uitzetting naar Nigeria is. Uit het dossier blijkt dat er op 4 augustus 2022 een schriftelijke LP aanvraag is gedaan. Er zijn nu twee maanden voorbij en het is onduidelijk of daar nog iets op heeft gevolgd. Op deze manier verwijzen naar een schriftelijke presentatie is onvoldoende om te stellen dat sprake is van een redelijk zicht op uitzetting.
13. De rechtbank oordeelt dat het zicht op uitzetting naar Nigeria niet ontbreekt. In algemene zin is het niet gebleken dat de Nigeriaanse autoriteiten geen LP’s afgeven. Dat staat in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 september 2022.2 Ook in het geval van eiser kan niet gezegd worden dat het zicht op uitzetting ontbreekt. Er is op 4 augustus 2022 een LP aanvraag gedaan bij de Nigeriaanse autoriteiten en op 20 oktober 2022 zal hij worden gepresenteerd bij de Nigeriaanse autoriteiten. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
14. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.