ECLI:NL:RBDHA:2022:14986

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 augustus 2022
Publicatiedatum
27 januari 2023
Zaaknummer
NL22.1536
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Tadzjiekse gezin met minderjarige dochter na eerdere afwijzing en beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 augustus 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Tadzjieks gezin, bestaande uit eiseres en haar minderjarige dochter. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die eerder was afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een beroep van eiseres tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die de aanvraag opnieuw had afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de eerdere afwijzing van de asielaanvraag van eiseres en haar dochter niet onterecht was, omdat de gestelde redenen voor de opvolgende aanvraag niet voldoende waren onderbouwd. Eiseres had nieuwe bewijsstukken ingediend, waaronder oproepbrieven en een melding van mishandeling, maar de rechtbank oordeelde dat deze niet geloofwaardig waren. De rechtbank benadrukte dat de belangen van de minderjarige dochter niet als zelfstandig asielmotief konden worden aangemerkt, en dat de asielprocedure primair gericht is op de bescherming van de aanvrager. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en stelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 18 augustus 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.1536
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], V-nummer: [V-nummer 1] , eiseres mede namens haar minderjarige dochter:
[minderjarige], V-nummer [V-nummer 2] (gemachtigde: mr. B.J.P.M. Ficq),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. N. Ulutas).

Procesverloop

Bij besluit van 25 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.1537, op 24 mei 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen
E. Batalova. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding en eerste asielprocedure
1. Eiseres en haar minderjarige dochter [minderjarige] hebben de Tadzjiekse nationaliteit en zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum 1] 1971 en [geboortedatum 2] 2010.
2. Eiseres is gehuwd met [A] (hierna: [A] ). Zij hebben allebei in 2016 asielaanvragen ingediend. Deze aanvragen zijn mede ingediend namens hun kinderen [B] en [minderjarige] . Ook hun meerderjarige dochter [C] heeft destijds gelijktijdig een asielaanvraag ingediend. [A] , [B] en [C] hebben ook de Tadzjiekse nationaliteit.
3. Het gezin heeft aan de eerste asielaanvragen ten grondslag gelegd dat [A] vreest te worden vervolgd door de autoriteiten in Tadzjikistan voor verdenking van aansluiting bij en
het financieel steunen van een extremistische islamitische groepering. Als gevolg hiervan heeft ook eiseres problemen ondervonden. De asielaanvragen van het gezin zijn afgewezen omdat het asielrelaas ongeloofwaardig werd geacht. Deze besluiten staan in rechte vast.
Huidige asielprocedure
5. In november 2019 heeft eiseres mede namens haar dochter [minderjarige] een opvolgende asielaanvraag ingediend. Ook [A] , [B] en [C] hebben opvolgende asielaanvragen ingediend. De gezinsleden hebben aan de opvolgende asielaanvragen ten grondslag gelegd dat zij nieuwe bewijsstukken hebben ter onderbouwing van het asielrelaas dat zij in 2016 naar voren hebben gebracht. Het betreft onder andere oproepbrieven om op 25 april 2019 en 14 mei 2019 te verschijnen als getuige. Verder heeft eiseres een gebeurtenis naar voren gebracht waarover zij nog niet eerder heeft verteld, namelijk mishandeling en verkrachting door de ordedienst/politie in Tadzjikistan, hetgeen heeft plaatsgevonden in 2016.
6. Verweerder heeft op 20 oktober 2021 een voornemen uitgebracht tot afwijzing van de asielaanvraag van eiseres en [minderjarige] . Het asielrelaas wordt nog steeds ongeloofwaardig geacht. Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat de bewijsstukken niet te beoordelen zijn door Bureau Documenten. De gestelde aanleiding van de oproepen overtuigt niet, omdat deze in de eerste asielprocedure al ongeloofwaardig is geacht. Ook de verklaringen van eiseres over de oproepbrieven overtuigen niet. Zo weet zij niet hoe deze documenten tot haar zijn gekomen. Over de andere bewijsstukken heeft eiseres geen verklaringen afgelegd. De omstandigheid dat het contact tussen eiseres en [A] is verstoord en dat zij weinig tot geen contact met elkaar hebben, acht verweerder daarvoor geen verschoonbare verklaring. Verder doen de verklaringen die [A] over de bewijsstukken heeft afgelegd, afbreuk aan de geloofwaardigheid ervan. Verweerder verwijst voor de motivering daarvan naar het voornemen in de proce van [A] . Verweerder acht de verklaringen van eiseres over de mishandeling en verkrachting in 2016 niet geloofwaardig. Deze gebeurtenissen zijn een aanvulling op de bedreiging en intimidatie waarover eiseres al tijdens de eerste asielprocedure heeft verklaard, en de ongeloofwaardigheid daarvan staat in rechte vast. Verweerder acht tot slot van belang dat de gestelde problemen van eiseres het gevolg zijn van de gestelde problemen van [A] , en de ongeloofwaardigheid van de problemen van [A] staat sinds de eerste asielprocedure al in rechte vast.
7. Op 21 oktober 2021 is een zienswijze ingediend. Blijkens het onderwerp is deze zienswijze ingediend namens alle gezinsleden. Inhoudelijk zijn de argumenten in deze zienswijze toegespitst op de tegenwerpingen van verweerder in het voornemen van [A] . Op 22 oktober 2021 is een aanvullend stuk ingediend over de vertaling van een document.
8. In het besluit van 22 oktober 2021 heeft verweerder de opvolgende asielaanvraag van eiseres en [minderjarige] afgewezen. Verweerder heeft daarbij het standpunt ingenomen dat de zienswijze enkel is gericht tegen het voornemen van [A] . Het voornemen van eiseres blijft daarom overeind. De argumenten gericht op het voornemen van [A] veranderen het oordeel van verweerder niet. Verweerder verwijst daartoe naar de motivering in het besluit van [A] .
10. De gezinsleden hebben beroep ingesteld tegen de afwijzende besluiten op hun opvolgende aanvragen. Blijkens het onderwerp van de beroepsgronden zijn deze ingediend namens alle gezinsleden. De inhoudelijke argumenten zijn voor het overgrote deel toegespitst op de tegenwerpingen van verweerder in het besluit van [A] .
11. De rechtbank heeft de beroepen van de gezinsleden bij uitspraak van 1 december 2021 gegrond verklaard.1 De rechtbank heeft daarbij, kort gezegd, geoordeeld dat verweerder bij de beoordeling van de opvolgende asielaanvraag kenbaar externe geloofwaardigheidsindicatoren bij zijn oordeel had moeten betrekken.
12. Verweerder heeft op 25 januari 2022 nieuwe afwijzende besluiten genomen op de opvolgende asielaanvragen van de gezinsleden. In het bestreden besluit ten aanzien van eiseres en [minderjarige] heeft verweerder het standpunt gehandhaafd dat de zienswijze enkel is gericht tot het voornemen van [A] en dat het voornemen van eiseres van 20 oktober 2021 overeind blijft. De argumenten gericht op het voornemen van [A] veranderen het oordeel van verweerder niet. Verweerder verwijst daartoe naar de motivering in het besluit van [A] .
13. [A] , [B] en [C] hebben beroep ingesteld tegen de afwijzende besluiten op hun opvolgende asielaanvragen. De rechtbank heeft deze beroepen bij (herstel)uitspraak van 23 februari 2022 ongegrond verklaard.2 De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder heeft voldaan aan de opdracht van de rechtbank om externe beoordelingsfactoren te betrekken in de besluitvorming en heeft geoordeeld dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat de nieuwe bewijsstukken de geloofwaardigheidsbeoordeling van het asielrelaas niet anders maken. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is ongegrond verklaard.
14. Ook eiseres heeft, mede namens [minderjarige] , beroep ingesteld tegen het afwijzende besluit van 25 januari 2022 op de opvolgende asielaanvraag (het bestreden besluit). Dit beroep ligt nu bij de rechtbank voor.
Beroepsgronden en oordeel van de rechtbank
15. Eiseres voert aan dat verweerder naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank van 1 december 2021 ten onrechte meteen een besluit heeft genomen op haar asielaanvraag. Verweerder heeft het bestreden besluit niet gemotiveerd conform de uitspraak van de rechtbank, maar heeft verwezen naar de procedure van [A] . Op grond van artikel 3.119 van het Vb3 had verweerder eerst een nieuw voornemen moeten uitbrengen.
16. De rechtbank oordeelt dat deze beroepsgrond niet slaagt. In artikel 3.119 van het Vb staat, voor zover van belang, dat een nieuw voornemen wordt uitgebracht, wanneer na het uitreiken of toezenden van het voornemen feiten of omstandigheden bekend worden of wanneer sprake is van feiten en omstandigheden die al bekend waren maar die naar
1. Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, zaaknummers: NL21.17016, NL21.17024, NL21.17022 en NL21.17018.
2 Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, zaaknummers: NL22.1603, NL22.1604, NL22.1605,
NL22.1606, NL22.1607 en NL22.1608.
3 Vreemdelingenbesluit 2000.
aanleiding van de zienswijze anders worden beoordeeld of gewogen, en verweerder voornemens blijft de aanvraag af te wijzen. Deze situatie doet zich in het geval van eiseres niet voor. Dat de rechtbank bij uitspraak van 1 december 2021 aan verweerder de opdracht heeft gegeven om externe geloofwaardigheidsindicatoren in de beoordeling te betrekken, is geen feit of omstandigheid als bedoeld in artikel 3.119 van het Vb. Ook de gestelde mishandeling en verkrachting is geen feit of omstandigheid in de zin van deze bepaling.
Deze gebeurtenis is immers al bij het indienen van de opvolgende asielaanvraag aangevoerd en verweerder heeft daarover in het voornemen van 20 oktober 2021 een standpunt ingenomen. Eiseres heeft dit standpunt van verweerder in de zienswijze niet bestreden. Er is dus geen sprake van een situatie waarbij de gestelde mishandeling en verkrachting naar aanleiding van de zienswijze (of de gronden van beroep c.q. de uitspraak van de rechtbank van 1 december 2021) anders is gewogen of beoordeeld.
17. Eiseres voert aan dat verweerder het belang van haar minderjarige dochter [minderjarige] ten onrechte niet in de beoordeling heeft betrokken. De jaren van problemen rond de asielprocedure, het illegale verblijf, de huwelijksproblemen van haar ouders en de mentale problemen van eiseres, hebben hun tol geëist van [minderjarige] . Zij heeft ook belang bij het behoud van de eenheid van het gezin. Het ligt op de weg van verweerder om de belangen van [minderjarige] vast te stellen en in de beoordeling te betrekken. Dat [minderjarige] geen zelfstandig asielmotief heeft, is niet relevant. Eiseres verwijst naar artikel 3 van het IVRK, artikel 24 van het EU-Handvest, jurisprudentie van het HvJEU, en naar een artikel in het tijdschrift A&MR. Eiseres verwijst verder naar een uitspraak van de rechtbank waarin prejudiciële vragen zijn gesteld over het vaststellen en wegen van het belang van het kind in de asielprocedure.4
18. De rechtbank oordeelt dat deze beroepsgrond niet slaagt. In de asielprocedure gaat het primair om de vraag of eiseres en [minderjarige] , voor bescherming in aanmerking komen of moeten terugkeren. Het toetsingskader is daarom of aan één van de in artikel 29 van de Vw5 opgenomen toelatingsgronden is voldaan. Verweerder heeft ter zitting verwezen naar artikel 20, vijfde lid van de Kwalificatierichtlijn, waarin de belangen van het kind ook binnen het asielkader worden geplaatst en niet als zelfstandige toelatingsgrond. Dat de lange procedure en de omstandigheden binnen het gezin hun effect hebben gehad op [minderjarige] acht de rechtbank voorstelbaar, maar eiseres heeft niet gesteld noch onderbouwd dat [minderjarige] en/of eiseres om die reden bij terugkeer in Tadzjikistan een risico loopt op vervolging of op ernstige schade. Van een zelfstandig asielmotief van [minderjarige] is niet gebleken, ook niet in het asielrelaas van eiseres, dat afhankelijk is van [A] .
Verweerder stelt verder terecht dat het hier een opvolgende aanvraag betreft, waarbij op grond van artikel 3.6a van het Vb niet ambtshalve wordt getoetst aan reguliere aspecten. Het belang van het kind dwingt in zoverre ook niet tot een beoordeling. Namens [minderjarige] kan een afzonderlijke aanvraag worden ingediend. Voor zover eiseres heeft willen aanvoeren dat het niet toetsen aan reguliere aspecten in een opvolgende asielaanvraag niet in overeenstemming is met het Unierecht, volgt de rechtbank eiseres daarin niet, reeds omdat
4 Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Den Bosch, van 22 oktober 2022, ECLI:NL:RBDHA:2021:11524.
5 Vreemdelingenwet 2000.
zij deze stelling onvoldoende heeft onderbouwd. De enkele losse opsomming van wetsartikelen en algemene verwijzing naar jurisprudentie en een tijdschriftartikel is daarvoor onvoldoende.
Conclusie
19. Het beroep is ongegrond.
20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
18 augustus 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.