ECLI:NL:RBDHA:2022:1494

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
C/09/600455 / FA RK 20-6986
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen, kinder- en partneralimentatie, afwikkeling huwelijkse voorwaarden en verdeling eenvoudige gemeenschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2022 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen partijen, waarbij de vrouw en de man betrokken zijn. De vrouw heeft op 6 oktober 2020 een verzoek tot echtscheiding ingediend, en de rechtbank heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder verweerschriften en verzoekschriften van beide partijen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, hetgeen door de man niet is betwist, en heeft het verzoek tot echtscheiding toegewezen.

Daarnaast zijn er nevenvoorzieningen getroffen met betrekking tot de alimentatie voor de kinderen en de partneralimentatie. De rechtbank heeft bepaald dat de vrouw aan de man een kinderalimentatie van € 456,-- per maand voor de minderjarige [minderjarige 2] en € 211,-- per maand voor de minderjarige [minderjarige 1] zal betalen. Tevens is de partneralimentatie vastgesteld op € 2.990,-- bruto per maand, te betalen door de vrouw aan de man.

De rechtbank heeft ook de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de verdeling van de eenvoudige gemeenschap besproken. Partijen zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden en hebben een finaal verrekenbeding. De rechtbank heeft bepaald dat de echtelijke woning getaxeerd moet worden en dat de vrouw de mogelijkheid heeft om deze woning over te nemen. Indien dit niet mogelijk is, zal de woning verkocht moeten worden. De rechtbank heeft ook de kosten van de huishouding en de schulden van beide partijen besproken, en heeft bepaald dat beide partijen voor de helft draagplichtig zijn voor bepaalde schulden. De proceskosten zijn gecompenseerd, en de rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 20-6986 (scheiding) / FA RK 21-1751 (verdeling)
Zaaknummer: C/09/600455 (scheiding) / C/09/608852 (verdeling)
Datum beschikking: 22 februari 2022

Scheiding

Beschikking op het op 6 oktober 2020 ingekomen verzoek van:

[X] ,

de vrouw,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: voorheen mr. M. Jonkman te Capelle aan den IJssel, thans mr. M.E.R. van Herpen te ‘s-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[Y] ,

de man,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. C.J.A. Snouckaert van Schauburg-Buchwaldt te Veenendaal.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift van de vrouw;
  • het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoekschrift van de man;
- het verweerschrift van de vrouw op het zelfstandig verzoekschrift van de man, tevens gewijzigd/aanvullend verzoekschrift van de vrouw;
- het F9-formulier van 7 april 2021, met bijlage, van de zijde van de vrouw;
- het verweerschrift van de man op het gewijzigd/aanvullend verzoekschrift van de vrouw, tevens gewijzigd/aanvullend verzoekschrift van de man;
- het F9-formulier van 4 mei 2021 van de zijde van de vrouw;
- het F9-formulier van 11 oktober 2021 van de zijde van de man, met als bijlage een door beide partijen ondertekend ouderschapsplan;
- de brief van 13 januari 2022, met bijlagen, van de zijde van de man;
- de brief van 14 januari 2022, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
- de brief van 17 januari 2022, met bijlagen, van de zijde van de man.
Op 25 januari 2022 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, alsmede de man, bijgestaan door zijn advocaat. Door de advocaat van de vrouw en door de advocaat van de man zijn pleitnotities overgelegd.

Feiten

- Partijen zijn gehuwd op [datum huwelijk] 2010 te [plaats huwelijk] .
- Zij zijn de ouders van de volgende minderjarige kinderen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2010 te [geboorteplaats 1] ,
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2012 te [geboorteplaats 2] .
- De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over de kinderen uit.
- Partijen zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden.
- Deze rechtbank heeft op 24 september 2020 voorlopige voorzieningen getroffen, voor zover thans van belang, inhoudende dat:
 de vrouw bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning te [postcode] [woonplaats] , [adres] , onder de verplichting voor de vrouw de kosten van deze woning volledig te betalen en te dragen zonder nadere verrekening met de man;
 [voornaam minderjarige 1] zal worden toevertrouwd aan de vrouw;
 [voornaam minderjarige 2] zal worden toevertrouwd aan de man;
 de vrouw aan de man met ingang van 24 september 2020 voorlopig een kinderalimentatie ten behoeve van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] van € 439,-- per kind per maand zal betalen;
 de vrouw aan de man met ingang van 24 september 2020 voorlopig een partneralimentatie van € 3.734,-- bruto per maand zal betalen.
- Bij beschikking van 29 januari 2021 van deze rechtbank is genoemde beschikking in zoverre gewijzigd dat, voor zover thans van belang, bepaald is dat:
 de vrouw aan de man met ingang van 24 september 2020 voorlopig een kinderalimentatie ten behoeve van [voornaam minderjarige 2] van € 407,-- per maand zal betalen en per 1 januari 2021 een bedrag van € 419,-- per maand;
 de vrouw aan de man met ingang van 24 september 2020 voorlopig een kinderalimentatie ten behoeve van [voornaam minderjarige 1] van € 103,-- per maand zal betalen en per 1 januari 2021 een bedrag van € 106,-- per maand;
 de vrouw aan de man met ingang van 24 september 2020 voorlopig een partneralimentatie van € 2.367,-- per maand zal betalen en per 1 januari 2021 een bedrag van € 2.438,-- per maand.

Verzoek en verweer

Het verzoek, zoals dat na wijziging luidt, strekt tot echtscheiding met nevenvoorzieningen tot:
- bepaling dat de inhoud van het ouderschapsplan dat partijen met elkaar hebben gesloten en dat in kopie aan de te wijzen beschikking zal worden gehecht, moet worden beschouwd in de beschikking te zijn opgenomen;
- bepaling dat de vrouw met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking aan de man een kinderalimentatie dient te voldoen ten behoeve van [voornaam minderjarige 1] een bedrag van € 88,-- per maand en ten behoeve van [voornaam minderjarige 2] een bedrag van € 397,-- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;
- afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en verdeling van de eenvoudige gemeenschap, conform het voorstel van de vrouw;
- bepaling dat de vrouw recht heeft op het uitsluitend gebruik van de voormalig echtelijke woning gelegen aan de [adres] te [postcode] [woonplaats] voor ten minste zes maanden na datum inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, althans zolang de woning niet geleverd is aan de vrouw c.q. derde(n);
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken van de vrouw, met uitzondering van de verzoeken tot echtscheiding en opname van het ouderschapsplan. Het verweer zal hierna – voor zover nodig – worden besproken.
Bovendien heeft de man na wijziging, zelfstandig verzocht om de echtscheiding uit te spreken met nevenvoorzieningen tot:
- opname van de in het ouderschapsplan getroffen regeling in de beschikking door aanhechting van het ouderschapsplan aan de beschikking;
- bepaling dat de vrouw met ingang van de datum van de beschikking tot echtscheiding, althans de datum van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand voor de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen bij vooruitbetaling een bedrag van € 800,-- per kind per maand aan de man zal voldoen, althans een zodanig bedrag met ingang van een zodanige datum als de rechtbank juist acht;
- bepaling dat de vrouw met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand aan de man zal betalen als bijdrage in zijn kosten van levensonderhoud bij vooruitbetaling een bedrag van € 7.725,-- bruto per maand, althans een zodanig bedrag met ingang van een zodanige datum als de rechtbank juist acht;
- afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en verdeling van de eenvoudige gemeenschap, conform het voorstel van de man;
- bepaling dat de vrouw ter zake van de echtelijke woning gelegen aan de [adres] te [postcode] [woonplaats] vanaf de datum van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand tot de datum van verkoop en levering van de woning aan derden of aan de vrouw een gebruiksvergoeding zal betalen aan de man ter hoogte van de maandelijkse lasten van deze woning, te weten de hypotheeklasten (rente en aflossing) alsmede de eigenaarslasten, althans een zodanige gebruiksvergoeding als de rechtbank juist acht;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De vrouw heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken van de man, met uitzondering van de verzoeken tot echtscheiding en opname van het ouderschapsplan. Het verweer zal hierna – voor zover nodig – worden besproken.

Beoordeling

Aan de wettelijke formaliteiten is voldaan.
Echtscheiding
De vrouw heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De man heeft dit niet betwist, zodat het verzoek tot echtscheiding als op de wet gegrond wordt toegewezen.
Ouderschapsplan
Partijen zijn in de loop van de procedure tot overeenstemming gekomen over de voorzieningen betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid en hebben beiden verzocht – onder intrekking van de overige verzoeken betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid – de door hen getroffen onderlinge regeling, vastgelegd in het door de man overgelegde ouderschapsplan, in de beschikking op te nemen. Het verzoek wordt als op de wet gegrond toegewezen.
Kinderalimentatie
Behoefte kinderen
De vrouw heeft ter zitting gesteld dat de behoefte van de kinderen op basis van de behoeftetabel in 2020 € 1.365,-- per maand bedroeg en dat deze behoefte geïndexeerd naar 2022 € 1.433,-- per maand bedraagt. Daarnaast dient deze behoefte volgens de vrouw verhoogd te worden met de kosten van de school van de kinderen van € 1.200,-- per jaar per kind, waarmee de totale behoefte van de kinderen in 2022 volgens de vrouw uitkomt op € 1.633,-- per maand.
De man heeft gesteld dat de behoefte van de kinderen hoger is, maar heeft dit niet nader onderbouwd. De rechtbank zal daarom voor wat betreft de behoefte van de kinderen de vrouw volgen in haar standpunt en uitgaan van een behoefte van de kinderen van € 1.633,-- per maand, afgerond € 817,-- per maand per kind.
De rechtbank ziet geen aanleiding om, zoals door de vrouw ter zitting verzocht, vooruit te lopen op de situatie dat [voornaam minderjarige 1] naar de middelbare school gaat en twee berekeningen te maken, nu thans niet te overzien is of de schoolkosten van [voornaam minderjarige 1] dan daadwerkelijk lager zullen zijn.
Draagkracht vrouw
Partijen verschillen van mening over het inkomen van de vrouw. De vrouw participeert sinds 2018 via [B.V.] als partner in [bedrijf] .
Volgens de man heeft de vrouw onvoldoende inzichtelijke informatie gegeven over haar inkomen in 2019, 2020 en 2021, naast beperkte informatie over 2022.
De vrouw gaat wat betreft haar inkomen uit van een salaris van € 180.000,-- bruto per jaar, een bijtelling van de auto van € 8.169,-- per jaar en een dividenduitkering van € 120.000,-- per jaar.
Blijkens het door de vrouw als productie 36 overgelegde overzicht ontvangt zij in 2022 van [bedrijf] een managementfee van € 500.000,-- per jaar. De rechtbank leidt uit de door de vrouw als productie 13 overgelegde rapportage van 11 januari 2021 van [naam] af dat het verantwoord is 75% van deze management fee aan te wenden voor inkomen. Dit komt neer op een bedrag van € 375.000,-- per jaar. Uitgaande van een salaris van € 180.000,-- per jaar, kan naar het oordeel van de rechtbank van de vrouw verwacht worden dat zij daarnaast aan dividend opneemt een bedrag van € 195.000,-- per jaar. De rechtbank zal daarom bij de berekening van de draagkracht van de vrouw uitgaan van deze bedragen. Tevens zal de rechtbank rekening houden met een bijtelling van de auto van € 8.169,-- per jaar. De rechtbank zal geen rekening houden met de inkomensafhankelijke combinatie korting, nu de minderjarige [voornaam minderjarige 1] , die zijn hoofdverblijfplaats heeft bij de vrouw, dit jaar 12 jaar wordt. Op basis van deze gegevens berekent de rechtbank het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de vrouw op een bedrag van € 19.829,-- per maand. De rechtbank verwijst hierbij naar de aan de beschikking gehechte berekening. De draagkracht van de vrouw is volgens de draagkrachtformule 70% x [NBI – (0,3 NBI + € 1.020,--)] = € 9.002,-- (€ 4.501,-- per maand per kind).
Draagkracht man
Partijen verschillen eveneens van mening over het inkomen van de man. De man is als freelancer werkzaam in de mediawereld en heeft een aantal B.V.’s.
De man heeft gesteld dat hij de afgelopen jaren verlies heeft geleden en dat zijn rekening-courant schuld hoog is opgelopen. De man gaat in zijn als productie 59b overgelegde draagkrachtberekening uit van een te genereren inkomen in 2021/2022 van € 47.040,-- bruto per jaar.
De vrouw sluit niet uit dat de man naast het inkomen uit zijn onderneming ook nog in loondienst werkt en zij heeft zich op het standpunt gesteld dat de man zich een inkomen kan verwerven van € 90.000,-- per jaar.
De rechtbank zal voor de draagkrachtberekening van de man uitgaan van het door hem genoemde inkomen van € 47.040,-- bruto per jaar. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man voldoende aangetoond dat hij de laatste jaren verlies heeft geleden. In ieder geval is niet komen vast te staan dat hij een hoger inkomen heeft gehad dan het bedrag dat hij zichzelf thans toedicht. De vrouw heeft dit weliswaar betwist en aangevoerd dat de man zich een inkomen kan verwerven van € 90.000,-- per jaar, maar zij heeft haar betwisting niet, althans onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank zal gelijk aan de draagkrachtberekening van de man rekening houden met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting, nu de minderjarige [voornaam minderjarige 2] de hoofdverblijfplaats heeft bij de man. Daarnaast zal de rechtbank rekening houden met een kindgebonden budget van € 2.839,-- per jaar. Op basis van deze gegevens berekent de rechtbank het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man op een bedrag van € 3.331,-- per maand. De rechtbank verwijst hierbij naar de aan de beschikking gehechte berekening. De draagkracht van de man is volgens de draagkrachtformule 70% x [NBI – (0,3 NBI + € 1.020,--)] = € 918,-- per maand (€ 459,-- per maand per kind).
Derhalve bedraagt de gezamenlijke draagkracht van partijen in totaal € 9.920,-- per maand (€ 4.960,-- per maand per kind).
Verdeling kosten kinderen
1.
[voornaam minderjarige 2] (ingeschreven bij de man)
De verdeling van de kosten betreffende [voornaam minderjarige 2] over beide ouders wordt dan berekend volgens de formule:
ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het eigen aandeel van de man bedraagt: 459 / 4.960 x 817 = € 75,--
het eigen aandeel van de vrouw bedraagt : 4.501 / 4.960 x 817 =
€ 742,--
samen € 817,--
Derhalve komt van de totale behoefte van [voornaam minderjarige 2] een gedeelte van € 75,-- per maand voor rekening van de man en een gedeelte van € 742,-- per maand voor rekening van de vrouw.
De vrouw heeft recht op een zorgkorting van € 286,-- (35%), zodat zij aan de man een bedrag van € 456,-- per maand moet betalen.
2.
[voornaam minderjarige 1] (ingeschreven bij de vrouw)
De verdeling van de kosten betreffende [voornaam minderjarige 1] over beide ouders wordt dan berekend volgens de formule:
ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het eigen aandeel van de man bedraagt: 459 / 4.960 x 817 = € 75,--
het eigen aandeel van de vrouw bedraagt : 4.501 / 4.960 x 817 =
€ 742,--
samen € 817,--
Derhalve komt van de totale behoefte van [voornaam minderjarige 2] een gedeelte van € 75,-- per maand voor rekening van de man en een gedeelte van € 742,-- per maand voor rekening van de vrouw.
De man heeft recht op een zorgkorting van € 286,-- (35%), terwijl zijn eigen aandeel € 75,-- per maand bedraagt. Dit betekent dat de vrouw ten behoeve van [voornaam minderjarige 1] een bedrag van € 211,-- (€ 286,-- -/- € 75,--) per maand aan de man moet betalen.
Op grond van het voorgaande zal de rechtbank de kinderalimentatie vaststellen als na te melden. Het meer of anders verzochte wordt afgewezen.
Partneralimentatie
In geschil is de behoefte en behoeftigheid van de man. De draagkracht van de vrouw is niet in geschil.
Behoefte man
De man heeft verschillende bedragen genoemd ten aanzien van zijn behoefte. De man heeft laatstelijk gesteld dat hij op basis van de Hofnorm een behoefte heeft van € 8.940,60 netto per maand. De man is hierbij voorlopig voor de vrouw uitgegaan van een op te nemen bedrag van € 300.000,-- per jaar, te weten een salaris van € 150.000,-- bruto en een dividend € 150.000, (eerste helft 2022). De vrouw zou hiermee volgens de man tot juni 2022 een inkomen hebben van € 16.380,-- per maand. De man heeft op dit bedrag de kosten van de kinderen in mindering gebracht.
De vrouw heeft de stelling van de man betwist. De vrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de man zijn behoefte niet heeft onderbouwd en dat voor het netto besteedbaar gezinsinkomen gekeken moet worden naar de datum van feitelijk uiteengaan, te weten september 2019.
De rechtbank is met de vrouw van oordeel dat voor wat betreft de behoefte van de man gekeken moet worden naar het netto besteedbaar gezinsinkomen per datum van feitelijk uiteengaan van partijen, derhalve september 2019. Partijen hebben daarna nog enige tijd om en om in de echtelijke woning verbleven (birdnesting), maar de rechtbank ziet dit anders dan de man niet als samenwoning. De vrouw heeft gesteld dat op basis van de aangiftes IB 2016 – 2018 het gemiddelde inkomen van de vrouw € 127.570,-- per jaar bedroeg en dat de opnames in rekening courant ten behoeve van de kosten van de huishouding in 2018 € 34.828,-- bedroegen. De man heeft dit niet, althans onvoldoende, weersproken. Niet gebleken is dat het inkomen van de vrouw in september 2019 hoger lag dan de door de vrouw genoemde bedragen. Nu verder niet is weersproken dat de man in die periode geen of nauwelijks inkomen had en ook zijn rekening courant schuld in die periode niet of nauwelijks is opgelopen, zal de rechtbank bij de berekening van het netto besteedbaar gezinsinkomen 2019 uitgaan van de door de vrouw genoemde bedragen. Het netto besteedbaar gezinsinkomen komt daarmee uit op € 8.990,-- per maand. De rechtbank verwijst hierbij naar de aan de beschikking gehechte berekening. Rekening houdend met de kosten van de kinderen in 2019 van € 1.565,-- per maand, bedraagt de behoefte van de man op basis van de hofnorm € 4.455,-- netto per maand.
Behoeftigheid man
De rechtbank zal voor wat betreft de verdiencapaciteit van de man, zoals reeds overwogen onder de kinderalimentatie, uitgaan van het door de man genoemde inkomen van € 47.040,-- bruto per jaar. De rechtbank zal gelijk aan de draagkrachtberekening van de man rekening houden met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. De rechtbank zal in het kader van de partneralimentatie geen rekening houden met de inkomensafhankelijke combinatiekorting en het kindgebonden budget, nu deze bedragen ten goede van de kinderen behoren te komen. Op basis hiervan bedraagt het netto besteedbaar inkomen van de man € 2.883,-- per maand. Uitgaande van de behoefte van de man van € 4.455,-- per maand, bedraagt zijn aanvullende behoefte € 1.572,-- netto per maand, hetgeen bruto neerkomt op een bedrag van € 2.990,-- per maand. De rechtbank verwijst hierbij naar de aan de beschikking gehechte berekening.
Draagkracht vrouw
De vrouw heeft haar maximale draagkracht voor partneralimentatie berekend op een bedrag van € 7.634,-- bruto per maand. Gelet hierop is de draagkracht van de vrouw niet in geschil.
De vrouw heeft nog verzocht een jusvergelijking te maken. Gezien de hoogte van het inkomensverschil ziet de rechtbank hiertoe echter geen aanleiding.
Op grond van de vorenstaande zal de rechtbank een door de vrouw aan de man te betalen partneralimentatie vaststellen van € 2.990,-- per maand. Het meer of anders verzochte zal worden afgewezen.
Afwikkeling huwelijkse voorwaarden
Partijen zijn gehuwd op huwelijkse voorwaarden. De echtgenoten zijn gehuwd met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen. Zij zijn daarnaast een finaal verrekenbeding overeengekomen, inhoudende dat in het geval het huwelijk wordt ontbonden er een verrekening van hun vermogens plaatsvindt, zo dat ieder van de partijen gerechtigd is tot een waarde gelijk aan die waartoe hij gerechtigd zou zijn indien tussen de echtgenoten de algehele gemeenschap van goederen had bestaan, met dien verstande dat in de verrekening niet worden betrokken (weergegeven op hoofdpunten):
voorhuwelijks vermogen;
ondernemingsvermogen;
erfenis, schenking;
zaaksvervanging.
Verder is overeengekomen dat voor de bepaling van omvang en samenstelling van het verrekenplichtig vermogen als peildatum wordt aangemerkt het tijdstip waarop het verzoek tot echtscheiding is ingediend en dat verrekening achterwege blijft als het vermogen van een van de echtgenoten of van beide negatief is.
De rechtbank stelt vast dat de vraag of sprake is van een negatief vermogen aan de zijde van de man mede afhankelijk is van de nog vast te stellen waarde van de echtelijke woning. Daarom kan op dit moment niet worden vastgesteld of en in hoeverre verrekening van het vermogen van partijen dient plaats te vinden. Voor zover de man verrekening van dat vermogen verzoekt, wordt dat verzoek daarom afgewezen. Het verzoek van de vrouw om voor recht te verklaren dat geen finale verrekening dient plaats te vinden wordt om diezelfde reden afgewezen.
Ten aanzien van de kosten huishouding is in de huwelijkse voorwaarden opgenomen dat deze worden voldaan uit de inkomens van de echtgenoten naar evenredigheid daarvan en, voor zover deze inkomens ontoereikend zijn, dat deze kosten worden voldaan uit ieders vermogen naar evenredigheid daarvan. De echtgenoot die over enig kalenderjaar meer heeft bijgedragen in de kosten van de huishouding dan zijn/haar aandeel ingevolge het hiervoor bepaalde heeft het recht het teveel bijgedragen terug te vorderen van de andere echtgenoot. Het recht tot terugvordering vervalt indien betaling of verrekening daarvan niet binnen drie jaar na het einde van het betreffende kalenderjaar heeft plaatsgevonden of schriftelijk is gevorderd.
Niet in geschil is dat de echtelijke woning aan de [adres] te [postcode] [woonplaats] gezamenlijk eigendom is van partijen en dat er in die zin sprake is van een eenvoudige gemeenschap.
Partijen hebben ieder voor zich een voorstel gedaan tot afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de verdeling van de eenvoudige gemeenschap.
De vrouw heeft in haar brief van 14 januari 2022 een opsomming gemaakt van de bestanddelen die besproken moeten worden in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de verdeling van de eenvoudige gemeenschap. De rechtbank zal aan de hand daarvan de diverse bestanddelen bespreken.
De echtelijke woning
Partijen zijn het er ter zitting over eens geworden dat de echtelijke woning getaxeerd zal worden door 2 verschillende makelaars, te weten [makelaar 1] te [gemeente] en [makelaar 2] te [gemeente] en dat de advocaten van partijen hiertoe opdracht zullen geven. Nu het hier om een eenvoudige gemeenschap gaat, is de rechtbank van oordeel dat de echtelijke woning getaxeerd moet worden tegen de waarde van nu en niet, zoals de vrouw heeft voorgesteld, tegen de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding. Ter zitting is met partijen afgesproken dat de waarde van de echtelijke woning bindend wordt vastgesteld op het gemiddelde van de twee taxaties. Nu de vrouw te kennen heeft gegeven dat zij in de echtelijke woning wil blijven wonen, zal de rechtbank de vrouw drie maanden nadat de taxatierapporten gereed zijn de tijd geven om te onderzoeken of zij de echtelijke woning tegen deze waarde kan overnemen en de man kan uitkopen. Indien de vrouw dit niet kan of niet wenst, zal de echtelijke woning verkocht moeten worden en komt ieder van partijen de helft toe van de overwaarde.
Ten aanzien van het verzoek van de man te bepalen dat de vrouw hetgeen zij aan de man verschuldigd is in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden/haar draagplicht ter zake van de kosten van de huishouding uit haar deel van de overwaarde dient te voldoen, is door de man geen grondslag gesteld. Dat verzoek wordt daarom afgewezen.
De vrouw heeft nog verzocht te bepalen dat de man aan de vrouw verschuldigd is 50% van de hypothecaire aflossingen en de overige eigenaarslasten vanaf primair 1 september 2019, subsidiair 1 februari 2020 en meer subsidiair 5 oktober 2020. Gelet op het verweer van de man zal de rechtbank dit verzoek van de vrouw afwijzen. Niet in geschil is dat er belastingteruggaven zijn aangewend voor de kosten van de woning. De vrouw heeft niet inzichtelijk gemaakt of en zo ja wat zij nu feitelijk uit haar eigen vermogen heeft voldaan. De rechtbank gaat er daarom van uit dat beide partijen naar hun draagkracht hebben bijgedragen aan de kosten van de woning en dat er niets te verrekenen valt.
De man heeft op zijn beurt verzocht te bepalen dat de vrouw ter zake van de echtelijke woning, vanaf de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand tot de datum van verkoop en levering van de woning aan derden of aan de vrouw, een gebruiksvergoeding zal betalen aan de man ter hoogte van de maandelijkse lasten van deze woning, te weten de hypotheeklasten (rente en aflossing), alsmede de eigenaarslasten.
De vrouw heeft verweer gevoerd tegen dit verzoek van de man.
Met de vrouw is de rechtbank van oordeel dat voor de gebruiksvergoeding aangesloten dient te worden bij een percentage van de overwaarde. De vrouw heeft terecht opgemerkt dat de achterliggende gedachte hiervan is dat de vertrekkende partij geen rendement kan halen uit zijn/haar deel van de overwaarde zolang de woning niet is verdeeld. De rechtbank vindt de door de vrouw gehanteerde berekening in haar brief van 14 januari 2022 reëel en zal de vrouw hierin volgen. Uitgaande van een rendementspercentage van 0,5 % van de helft van de overwaarde komt de gebruiksvergoeding uit op een bedrag van € 62,56 per maand [(50% van de door de vrouw geschatte waarde woning € 1.700.000,-- minus hypothecaire geldlening € 1.399.734,--) x 0,5%]. De rechtbank zal aldus beslissen en het meer of anders verzochte hieromtrent afwijzen.
De vorderingen
Schulden en rekening courantschuld man
De man heeft verzocht te bepalen dat de vrouw primair naar rato van inkomen, subsidiair voor 50% draagplichtig is voor de volgende schulden:
de schuld aan de ouders van de man van € 80.500,--;
de schuld aan de ouders van de man van € 38.420,--;
de lening aan de B.V. van de man van € 13.295,--;
e rekening courantschuld aan de zijde van de man van € 166.655,--.
De man heeft aangevoerd dat hij de schulden is aangegaan ten behoeve van de kosten van huishouding.
De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd. Zij heeft gewezen op het in de huwelijkse voorwaarden opgenomen vervalbeding van drie jaar ten aanzien van de kosten van huishouding en voorts op het ontbreken van bewijs ten aanzien van de vraag waaraan de gelden zijn besteed. Ten aanzien van de rekening courantschuld heeft de vrouw verwezen naar productie 21: een overzicht van een aantal (niet uitputtende) betalingen waaruit volgens de vrouw volgt dat de man de en/of rekening van partijen heeft gebruikt voor zakelijke kosten. Uit het overzicht volgt onder andere dat de man geld uit zijn onderneming overmaakt naar de en/of rekening om ‘geleende’ gelden terug te betalen. Mocht deze overboeking als rekeningcourant worden geboekt, dan is de vrouw feitelijk aan het betalen voor zakelijke kosten van de man bij gebrek aan liquide middelen, aldus de vrouw.
De rechtbank is van oordeel dat beide partijen voor de helft draagplichtig zijn voor de schulden aan de ouders van de man onder a) en b). Beide bedragen zijn gestort op de gezamenlijke rekening van partijen en de rechtbank gaat er daarom van uit dat partijen die schulden gezamenlijk zijn aangegaan en hiervan beiden hebben geprofiteerd.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw niet draagplichtig is voor de lening onder c), nu dit een lening is aan de B.V. van de man en de man in het licht van de gemotiveerde betwisting door de vrouw niet, althans onvoldoende, heeft aangetoond in hoeverre de lening is aangewend voor de kosten van de huishouding.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw ook niet draagplichtig is voor de rekening-courantschuld aan de zijde van de man. Ook hier geldt dat de man in het licht van de gemotiveerde betwisting door de vrouw niet, althans onvoldoende, heeft aangetoond in hoeverre de rekening-courantschuld is aangewend voor de kosten van de huishouding.
De belastingteruggaven 2013, 2014 en 2017
De man verzoekt de rechtbank te bepalen dat de vrouw primair 100% en subsidiair 50% van de belastingteruggaven 2013, 2014 en 2017 die gestort zijn op de en/of rekening aan de man dient te voldoen.
De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd. De vrouw heeft gesteld dat genoemde belastingteruggaven zijn aangewend voor de kosten van de echtelijke woning, hetgeen door de man niet, althans onvoldoende is betwist.
De rechtbank is van oordeel dat genoemde belastingteruggaven niet verrekend dienen te worden, gelet op het gemotiveerde verweer van de vrouw. Nu de belastingteruggaven zijn aangewend voor de kosten van de in gezamenlijk eigendom behorende echtelijke woning, heeft de man hiermee een aandeel geleverd in deze kosten, waartoe hij ook gehouden was.
De hypotheekrenteteruggave over 2015-2020 en de aftrek voor de aankoopkosten van de echtelijke woning in 2018
De man verzoekt de rechtbank om voor recht te verklaren dat hij recht heeft op 50% van de hypotheekrente over 2015 tot en met 2020 en op 50% van de aftrek voor de aankoopkosten van de echtelijke woning in 2018.
De vrouw heeft gesteld dat partijen tot 5 oktober 2020 fiscaal partner zijn en aangegeven dat partijen er belang bij hebben om op een zo gunstig mogelijke manier aangifte te doen. Zij hebben immers beiden recht op 50% van de teruggave, dan wel dienen zij van de aanslagen 50% te voldoen, aldus de vrouw.
Nu partijen het, zoals ter zitting is gebleken, erover eens dat zij tot 5 oktober 2020 fiscaal partner zijn, volgt hieruit dat beide partijen recht hebben op 50% van de hypotheekrenteteruggave over 2015-2020 en op 50% van de aftrek voor de aankoopkosten van de echtelijke woning in 2018. In zoverre kan het verzoek van de man worden toegewezen.
De kosten deurwaarder
De man verzoekt de rechtbank te bepalen dat de vrouw aan hem verschuldigd is de kosten van beslaglegging van € 546,98.
De man heeft op 9 november 2020 beslag laten leggen onder [bank] en op 10 november 2020 onder de belastingdienst, omdat de vrouw de bij beschikking voorlopige voorzieningen van 24 september 2020 vastgestelde kinder- en partneralimentatie niet betaalde.
De vrouw meent dat de man ten onrechte beslag heeft laten leggen. Ten tijde van het leggen van de beslagen was de man er volgens de vrouw mee bekend dat op 16 december 2021 de zitting ter zake van de wijziging van de voorlopige voorziening zou plaatsvinden.
De rechtbank is van oordeel dat de man op de vrouw een vergoedingsrecht heeft ter hoogte van genoemd bedrag van € 546,98. De vrouw was op het moment van beslaglegging, gezien de beschikking voorlopige voorziening van 24 september 2020 die op dat moment nog gold, de kinder- en partneralimentatie aan de man verschuldigd. Dat de vrouw een wijzigingsverzoek heeft ingediend doet hier niets aan af. De kosten die de man heeft gemaakt zijn het gevolg van het feit dat de vrouw de alimentatie, in weerwil van de beschikking van 24 september 2020, niet heeft betaald.
De kinderbijslag
De man verzoekt de rechtbank te bepalen dat de vrouw aan hem verschuldigd is de kinderbijslag voor [voornaam minderjarige 2] van € 268,95 over het derde kwartaal van 2020.
De vrouw heeft verweer gevoerd en naar het oordeel van de rechtbank terecht aangevoerd dat [voornaam minderjarige 2] pas bij beschikking van 24 september 2020 aan de man is toevertrouwd en dat de kinderbijslag over het derde kwartaal 2020 betrekking heeft op de maanden juli, augustus en september 2020. Naar het oordeel van de rechtbank had de man daarom in die maanden nog geen recht op de kinderbijslag voor [voornaam minderjarige 2] . De rechtbank gaat er overigens van uit dat de vrouw de kinderbijslag heeft gebruikt ten behoeve van de kinderen.
De Cartier armband
De man verzoekt te bepalen dat de vrouw aan hem verschuldigd is primair € 6.000,-- en subsidiair € 3.000,-- voor de Cartier armband van de vrouw.
De vrouw heeft verweer gevoerd. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw voldoende heeft aangetoond dat het hier gaat om een gift van de zijde van de man/kinderen aan de vrouw. De armband komt daarom niet voor verrekening in aanmerking.
De Mercedes
De man verzoekt de rechtbank te bepalen dat de vrouw aan de man verschuldigd is primair € 34.696,-- zijnde de vermeende waarde van de Mercedes Benz met kenteken [kenteken] ten tijde van verkoop en subsidiair € 31.000,-- zijnde de verkoopopbrengst van deze Mercedes.
De vrouw heeft verweer gevoerd. De vrouw heeft gesteld dat zij de Mercedes heeft gefinancierd en dat zij de man meerdere keren heeft verzocht mee te werken aan de verkoop omdat de kosten te hoog waren. Volgens de vrouw reageerde de man hierop niet. Ook betaalde hij volgens haar niet mee aan de kosten. De vrouw heeft verder gesteld dat de verkoopopbrengst niet ten goede is gekomen aan de vrouw, maar is aangewend om de lening bij de vader van de vrouw af te lossen. Deze lening hadden partijen afgesloten om het krediet bij [bank] af te lossen. Zonder aflossing van het krediet hadden partijen de benodigde financiering voor de aankoop van de woning aan de [adres] niet kunnen verkrijgen, aldus de vrouw.
De man heeft onweersproken gesteld dat de Mercedes is gekocht omdat de vrouw geen leaseauto kon rijden in Duitsland en dat, toen de vrouw in Nederland een nieuwe leaseauto kreeg, de Mercedes op naam van de man gezet is. De rechtbank stelt vast dat beide partijen gebruik hebben gemaakt van de auto en gaat er daarom van uit dat de Mercedes als gezinsauto moet worden aangemerkt. Dat betekent dat de kosten daarvan conform de tussen partijen geldende huwelijkse voorwaarden als kosten huishouding moeten worden beschouwd. Nu de man de lening bij de vader van de vrouw heeft betwist en de vrouw het bestaan van de lening niet nader heeft onderbouwd, is de rechtbank van oordeel dat ieder recht heeft op de helft van de verkoopopbrengst van de Mercedes. Dat de Mercedes meer waard is dan de verkoopopbrengst is niet gebleken.
Vergoeding huurauto
De man verzoekt de rechtbank de vrouw te veroordelen tot betaling van de door hem geleden schade van € 5.520,-- voor het huren van een auto.
De vrouw heeft verweer gevoerd. Volgens de vrouw valt het verzoek niet onder artikel 827 Rv en ligt het op de weg van de man om te onderbouwen op grond waarvan de vrouw een schadevergoeding verschuldigd is.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende vaststaat dat het feit dat de man een auto heeft moeten huren een gevolg is van het naar mening van de man onrechtmatig handelen van de vrouw door de Mercedes te verkopen. Daar komt bij dat de man recht heeft op de helft van de verkoopwaarde van de Mercedes, zoals hierboven overwogen. Het verzoek van de man komt daarom niet voor toewijzing in aanmerking.
Rekening courant schuld vrouw
De vrouw verzoekt de rechtbank te bepalen dat de man draagplichtig is voor de rekening-courantschuld aan de zijde van de vrouw voor zover deze betrekking heeft op de kosten van de huishouding primair op 1 september 2019, subsidiair op 1 februari 2020 en meer subsidiair op 5 oktober 2020.
De man heeft verweer gevoerd. De man heeft zich op het standpunt gesteld dat de vrouw niet had moeten lenen, gezien de gelden die binnen kwamen in haar B.V. Voorts heeft de man erop gewezen dat, toen de vrouw partner werd van [bedrijf] op 1 juni 2018, zij geen schulden had.
De rechtbank is van oordeel dat de man niet draagplichtig is voor de rekening-courantschuld aan de zijde van de vrouw. De rechtbank is van oordeel dat er voor de vrouw geen noodzaak bestond voor het laten ontstaan van de rekening-courantschuld, omdat zij dividend had kunnen opnemen. Dit blijkt ook uit het feit dat de vrouw heeft aangekondigd om dit jaar € 500.000,- aan dividend op te nemen om daarmee onder andere de rekening-courantschuld af te lossen.
De inboedel
Ter zitting is duidelijk geworden dat partijen het eens zijn over de verdeling van de inboedel. De vrouw heeft de inboedel die de man wil hebben klaargezet en partijen hebben ter zitting afgesproken dat de man deze het eerstvolgende weekend na de mondelinge behandeling zal ophalen bij de vrouw. De rechtbank gaat ervan uit dat de inboedel daarmee is verdeeld en dat geen van partijen met die verdeling is over- of onderbedeeld. Voor een verdere beslissing over de inboedel bestaat daarom geen aanleiding.
Op grond van het vorenstaande zal de rechtbank ten aanzien van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de verdeling van de eenvoudige gemeenschap beslissen als hierna in het dictum wordt weergegeven. Het meer of anders verzochte wordt afgewezen.
Stukken
De man heeft verzocht de vrouw te veroordelen om, voor zover deze niet in het geding zouden worden gebracht, bepaalde stukken betreffende het vermogen van de vrouw aan de man ter beschikking te stellen. De man heeft nadat door de vrouw een grote hoeveelheid stukken in het geding is gebracht, niet meer gespecificeerd welke stukken hij nog mist en waarom hij belang heeft bij toegang tot die stukken. Dit verzoek van de man wordt daarom afgewezen.
Voortgezet gebruik echtelijke woning
De vrouw heeft het voorgezet gebruik van de echtelijke woning verzocht.
De man heeft hiertegen verweer gevoerd. Het verweer van de man ziet er met name op dat de echtelijke woning zo snel mogelijk door de vrouw moet worden overgenomen dan wel moet worden verkocht.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw tot het voortgezet gebruik van de echtelijke woning toewijzen, nu dit voortgezet gebruik de overname van de echtelijke woning door de vrouw dan wel de verkoop van de echtelijke woning aan een derde niet in de weg staat en de vrouw een belang heeft bij het voortgezet gebruik van de echtelijke woning.
Proceskosten
Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren als hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank:
*
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd op [datum huwelijk] 2010 te [plaats huwelijk] ;
*
neemt op de door partijen getroffen onderlinge regelingen, zoals neergelegd in het (in kopie) aan deze beschikking gehechte ouderschapsplan en verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
*
bepaalt dat de vrouw aan de man, met ingang van heden een kinderalimentatie ten behoeve van de minderjarige [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2012 te [geboorteplaats 2] ,(bij co-ouderschap eventueel:
medeverzorgt en opvoedt) van € 456,-- per maand en ten behoeve van de minderjarige [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2010 te [geboorteplaats 1] van € 211,-- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, en verklaart de bepaling van deze bijdragen uitvoerbaar bij voorraad;
*
bepaalt dat de vrouw aan de man met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, een partneralimentatie van € 2.990,-- bruto per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, en verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
*
stelt de wijze van verdeling van de ontbonden eenvoudige gemeenschap, onder de voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, als volgt vast:
bepaalt dat partijen de echtelijke woning te [postcode] [woonplaats] , [adres] , binnen twee weken na heden laten taxeren met als peildatum datum taxatie door de volgende makelaars:
˗ [makelaar 1] te [gemeente] ;
˗ [makelaar 2] te [gemeente] ;
waarbij:
˗ de opdracht aan de makelaars gegeven zal worden door tussenkomst van de advocaten van partijen;
˗ de waarde van de echtelijke woning bindend wordt vastgesteld op het gemiddelde van de twee taxaties ;
˗ de vrouw binnen drie maanden nadat de taxatierapporten gereed zijn, schriftelijk dient aan te tonen dat zij in staat is om de echtelijke woning over te nemen;
˗ de vrouw, indien overname mogelijk is, er voor zorgt dat de overdracht van de echtelijke woning aan haar binnen zes weken, na laatstgenoemde 3 maanden bij de notaris kan plaatsvinden;
˗ de man zijn medewerking dient te verlenen aan de overdracht van de echtelijke woning aan de vrouw;
˗ aan de man, indien overname door de vrouw mogelijk is, toekomt de helft van de bindende taxatiewaarde van de echtelijke woning, verminderd met de taxatie- en makelaarskosten en overdrachtskosten, welk bedrag aan de man dient te worden voldaan op de dag van de overdracht van de echtelijke woning aan de vrouw;
˗ de echtelijke woning dient te worden verkocht en geleverd aan een derde, indien de vrouw niet aantoont dat zij binnen de hierboven genoemde termijnen de echtelijke woning over kan nemen; partijen dienen daartoe in dat geval gezamenlijk verkoopopdracht te geven aan een van de twee makelaars die de taxatie heeft uitgevoerd, waarbij zij het advies van de makelaar over de vraag- en laatprijs als leidend accepteren; partijen dienen hun medewerking te verlenen aan bezichtigingen en het schoon achterlaten van de echtelijke woning; bij verkoop en levering van de echtelijke woning aan een derde dienen met de opbrengst alle verkoopkosten, waaronder de kosten voor de makelaar, te worden voldaan; partijen zijn vervolgens ieder voor de helft gerechtigd tot de resterende overwaarde (te weten de verkoopprijs, verminderd met de taxatie- en makelaarskosten en verkoopkosten) en deze dient dus bij helfte te worden gedeeld;
en verklaart deze vaststelling uitvoerbaar bij voorraad;
*
stelt de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden als volgt vast:
bepaalt dat in de onderlinge verhouding tussen partijen elk van hen de helft van de schuld aan de ouders van de man van € 80.500,-- en de helft van de schuld aan de ouders van de man van € 38.420,-- voor zijn/haar rekening dient te nemen;
bepaalt dat beide partijen recht hebben op 50% van de hypotheekrenteteruggaven over 2015 tot en met 2020 en op 50% van de aftrek voor de aankoopkosten van de echtelijke woning in 2018;
bepaalt dat de man een vergoedingsrecht heeft jegens de vrouw ter hoogte van een bedrag van € 546,98 ter zake van deurwaarderskosten;
bepaalt dat de man een vergoedingsrecht heeft jegens de vrouw ter hoogte van een bedrag van € 15.500,--, zijnde de helft van de verkoopopbrengst van de Mercedes Benz met kenteken [kenteken] ;
en verklaart deze vaststelling uitvoerbaar bij voorraad;
*
veroordeelt de vrouw tot het voldoen van een gebruiksvergoeding aan de man van € 62,56 per maand vanaf de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand tot de datum van verkoop en levering van de echtelijke woning te [postcode] [woonplaats] , [adres] , aan derden of aan de vrouw en verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
*
bepaalt dat de vrouw jegens de man bevoegd is de bewoning van de woning te [postcode] [woonplaats] , [adres] , en het gebruik van de zaken die behoren bij deze woning en tot de inboedel daarvan voort te zetten gedurende zes maanden na de inschrijving van deze beschikking, mits deze woning op het ogenblik van die inschrijving door de vrouw wordt bewoond en aan de man uitsluitend of mede toebehoort of ten gebruike toekomt, en verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
*
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M. Dam, A. Emmens en T.M. Coppes, rechters, tevens kinderrechters, bijgestaan door P. Lahman als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 22 februari 2022.