ECLI:NL:RBDHA:2022:14881

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
24 januari 2023
Zaaknummer
NL21.16062
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Emaus-Visschers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag tot verblijf op basis van artikel 8 EVRM met betrekking tot familie- en gezinsleven

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 23 november 2022, wordt de zaak behandeld van een eiseres die op basis van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) verblijf in Nederland wenst bij haar zoon en zijn gezin. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had eerder de aanvraag van de eiseres om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) afgewezen, met de motivering dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eiseres uitviel. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de emotionele banden tussen eiseres en haar kleinkinderen niet zwaarder wegen in de belangenafweging. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris de hechte persoonlijke banden tussen eiseres en haar kleinkinderen niet adequaat heeft meegewogen en dat de afwijzing van de aanvraag in strijd is met artikel 8 van het EVRM. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiseres binnen acht weken. Tevens worden de proceskosten van eiseres vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.16062

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 november 2022 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. M. Stoetzer-van Esch),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. N. Mikolajczyk).

Procesverloop

In het besluit van 18 december 2020 heeft de staatssecretaris de aanvraag van [referent] (referent) om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) op grond van artikel 8 van het EVRM ten behoeve van eiseres afgewezen.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaarschrift.
In het besluit van 8 december 2021 (bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Op 11 oktober 2022 heeft de staatssecretaris een aanvullend besluit genomen. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op dit besluit.
De staatssecretaris heeft op dezelfde dag ook een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 12 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Referent is verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Heeft eiseres nog een belang bij het beroep tegen het niet tijdig beslissen?
1. De staatssecretaris heeft een inhoudelijk besluit op de aanvraag van eiseres genomen. De rechtbank is niet gebleken dat zij nog een belang heeft bij een beoordeling van haar beroep tegen het niet tijdig beslissen. Het beroep is daarom, voor zover het zich richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk.
1.1
Het beroep tegen het niet tijdig beslissen heeft ook betrekking op het alsnog genomen besluit. [1]
Wat legt eiseres aan haar aanvraag ten grondslag?
2. Eiseres stelt geboren te zijn in 1958, afkomstig te zijn uit Jemen en de Jemenitische nationaliteit te hebben. Referent is haar zoon en is zelf geboren in 1980. Referent had ten tijde van de onderhavige aanvraag een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Hij heeft eerder gezinshereniging (nareis) aangevraagd voor eiseres, zijn echtgenote en vijf kinderen. Deze aanvraag is ingewilligd voor de echtgenote en kinderen, maar niet voor eiseres. De aanvraag is voor haar door de staatssecretaris omgezet en beoordeeld naar de maatstaven van artikel 8 van het EVRM. Daarover gaat dit beroep.
Wat houdt het bestreden besluit in?
3. Bij het bestreden besluit heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. De staatssecretaris stelt dat geen sprake is van
family lifetussen referent en eiseres in de zin van artikel 8 van het EVRM, maar wel tussen haar en de kinderen van referent. De staatssecretaris laat desondanks de belangenafweging tussen de belangen van eiseres en de kleinkinderen enerzijds en het algemeen belang van het voeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds in het nadeel van eiseres uitvallen. In het aanvullende besluit van 11 oktober 2022 is ook een belangenafweging gemaakt tussen enerzijds het belang van eiseres en referent en het algemeen belang anderzijds. Ook deze belangenafweging valt in het nadeel van eiseres uit. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van de staatssecretaris verklaard dat de rechtbank het verweerschrift van 11 oktober 2022, waarin eenzelfde belangenafweging is opgenomen, als niet geschreven kan beschouwen.
Heeft de staatssecretaris terecht en voldoende gemotiveerd beslist dat de belangafweging in het kader van het familie- of gezinsleven tussen eiseres en de kinderen van referent in het nadeel van eiseres uitvalt?
4. Eiseres betoogt dat er zeer sterke emotionele banden tussen haar en (het gezin van) referent bestaan. Zij heeft altijd bij referent in huis gewoond en heeft een grote rol gespeeld in de opvoeding van de kleinkinderen. De kleinkinderen weten niet beter dan dat eiseres deel is van hun leven en opvoeding. Zij missen hun grootmoeder heel erg en in het bijzonder kleindochter [kind] die vanwege medische omstandigheden extra zorg nodig had. Eiseres heeft deze extra zorg, samen met de echtgenote van referent, geboden. Vanwege de oorlogssituatie in Jemen kan het familie- en gezinsleven tussen eiseres en haar kleinkinderen niet in Jemen worden uitgeoefend. In het voordeel van eiseres moet verder worden meegewogen dat eiseres beschikt over een geldig paspoort, dat niet is gebleken van openbare orde bezwaren en dat er vanwege de oorlogssituatie een objectieve belemmering bestaat om het gezinsleven in Jemen uit te oefenen. Verder heeft de staatssecretaris ten onrechte meegewogen dat eiseres naar alle waarschijnlijkheid een beroep zal doen op de openbare kas en dat het economisch belang van Nederland zwaar weegt. Referent zou in de toekomst namelijk een baan kunnen vinden en het economisch belang weegt niet op tegen de belangen in het voordeel van eiseres. Eiseres stelt dat de belangenafweging in haar voordeel had moeten uitvallen.
4.1
Volgens de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 13 juli 2022 moet de staatssecretaris altijd een belangenafweging verrichten, waarbij hij alle relevante feiten en omstandigheden moet betrekken en in zijn afweging tot een
fair balancevan die belangen moet komen. Een onderdeel van die belangenafweging is of de door betrokkenen gestelde feiten en omstandigheden grond bieden voor het oordeel dat tussen hen daadwerkelijk hechte persoonlijke banden bestaan. De staatssecretaris moet in die belangenafweging deugdelijk motiveren waarom de door betrokkenen gestelde hechte persoonlijke banden en andere feiten en omstandigheden niet maken dat de afwijzing van een aanvraag in strijd is met artikel 8 van het EVRM. [2]
4.2
De rechtbank stelt voorop dat de staatssecretaris in het bestreden besluit alle relevante feiten en omstandigheden in de belangenafweging heeft benoemd. De vraag is dus of de staatssecretaris deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de door betrokkenen gestelde hechte persoonlijke banden en andere feiten en omstandigheden niet maken dat de afwijzing van een aanvraag in strijd is met artikel 8 van het EVRM.
4.3
De staatssecretaris heeft over de band tussen eiseres en de kleinkinderen het volgende opgenomen in het bestreden besluit:
“Tijdens de hoorzitting hebt u [referent] verklaard dat uw kinderen erg aan uw moeder gehecht zijn. Ze kennen hun leven niet zonder hun oma, omdat ze al aanwezig is sinds hun geboorte. Uw kinderen zien hun oma als hun tweede moeder en uw moeder ziet haar kleinkinderen als haar eigen kinderen. Het gemis is enorm. Uw kinderen dromen en praten elke dag over hun oma. Uw moeder heeft een grote rol gespeeld in het gezin. Ze was er altijd, ook toen u in Saoedi-Arabië verbleef. Ze stond altijd voor uw kinderen klaar. Uw kinderen begrijpen niet waarom hun oma niet in Nederland is. Ze stellen u dagelijks de vraag wanneer ze hun oma weer zullen zien. U hebt tot slot aangevoerd dat de band tussen uw dochter [kind] en haar oma het sterkst is van allemaal. Dit heeft te maken met de medische omstandigheden van [kind]. Door deze omstandigheden had zij meer zorg nodig dan de rest van uw kinderen en hierdoor is de band tussen haar en haar oma sterker geworden. Ter onderbouwing hebt u een aantal medische bewijsstukken van [kind] overgelegd.”
De staatssecretaris stelt vervolgens dat zeer begrijpelijk is dat de kleinkinderen hun oma missen, maar dat zij met name reeds in hun belangen zijn gediend omdat hun beide ouders bij hen zijn. Eiseres (oma) zou volgens de staatssecretaris geen hoofdverzorger voor hen zijn. Het feit dat [kind] medische omstandigheden heeft (gehad) en daardoor een extra sterke band heeft met haar oma, maakt deze conclusie voor de staatssecretaris niet anders. Ook voor [kind] geldt immers dat zij in Nederland wordt verzorgd door haar ouders en dat zij op afstand contact kan houden met haar oma. De staatssecretaris weegt dat in het nadeel van de kleinkinderen mee. Verder benadrukt de staatssecretaris dat eiseres geen binding met Nederland heeft, los van het feit dat het gezin van referent in Nederland verblijft. Ook benadrukt de staatssecretaris dat referent en zijn echtgenote niet over voldoende middelen beschikken om eiseres in Nederland te kunnen onderhouden. Hiermee komt volgens de staatssecretaris het economisch welzijn van Nederland in het geding en dit wordt in het nadeel van eiseres meegewogen.
4.4
Zoals onder 3.1 is overwogen, is een onderdeel van de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM of de door betrokkenen gestelde feiten en omstandigheden grond bieden voor het oordeel dat tussen hen daadwerkelijk hechte persoonlijke banden bestaan. De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit aangenomen dat er tussen eiseres en haar kleinkinderen sprake is van hechte persoonlijke banden. In dat licht heeft de staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd waarom hij het belang van de kleinkinderen om bij hun oma te zijn zo praktisch heeft ingevuld, namelijk door met name te bezien of zij bij hereniging (weer) een hoofdverzorger voor hen zou zijn. Hoewel juist is dat dit laatste niet voor de hand ligt, wordt hiermee veronachtzaamd dat sprake is van omstandigheden waardoor eiseres een moederfiguur voor haar kleinkinderen is geweest en ook is gebleven. Bovendien is voorstelbaar dat de kinderen niet begrijpen waarom hun oma niet in Nederland is en dat zij dagelijks vragen wanneer ze haar weer (in het echt) zullen zien. De emotionele banden, oftewel de onder 3.2 genoemde
emotional ties, zijn in dit geval heel sterk en verdienen daarom een belangrijke rol in de belangenafweging. Daarom is niet begrijpelijk waarom in het nadeel van de kleinkinderen wordt meegewogen dat zij reeds worden verzorgd door hun ouders, terwijl niet inzichtelijk is gemaakt of en hoe de daadwerkelijk hechte persoonlijke banden tussen eiseres en de kleinkinderen in positieve zin zijn meegewogen. Verder is juist dat [kind] en de andere kleinkinderen op afstand contact met hun grootmoeder kunnen onderhouden, maar daar staat tegenover dat de kleinkinderen de
aanwezigheidvan hun oma missen, juist omdat zij er altijd was. Los hiervan staat in het bestreden besluit dat in het nadeel van eiseres wordt meegewogen dat zij geen binding heeft met Nederland, behalve dat referent en zijn gezin in Nederland verblijven. De staatssecretaris heeft tijdens de zitting desgevraagd verklaard dat dit onjuist is en dat deze omstandigheid ‘niet in het voordeel’ had moeten meewegen. Dit, en het voorgaande punt over de emotionele band, maken dat niet inzichtelijk is gemaakt hoe de staatssecretaris in zijn afweging tot een
fair balancetussen de betrokken belangen is gekomen. Op de achtergrond speelt altijd het economisch welzijn van Nederland, maar vanwege het voorgaande is onduidelijk waarom dat belang in dit geval doorslaggevend is geweest. De rechtbank is daarom van oordeel dat de staatssecretaris niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de gestelde hechte persoonlijke banden en andere feiten en omstandigheden niet maken dat de afwijzing van een aanvraag in strijd is met artikel 8 van het EVRM. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond. De rechtbank komt aan een bespreking van de overige beroepsgronden niet toe. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien of dit geschil anderszins finaal te beslechten, omdat het in de eerste plaats aan de staatssecretaris is om een belangenafweging te maken en deze van een deugdelijke motivering te voorzien. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om opnieuw op het bezwaar van eiseres te beslissen met inachtneming van deze uitspraak. Omdat het aanvullende besluit van 11 oktober 2022 voortborduurt op het bestreden besluit, vernietigt de rechtbank dit ook. De staatssecretaris moet dus een geheel nieuw besluit nemen op het bezwaar van eiseres en krijgt daarvoor een termijn van acht weken.
6. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank de staatssecretaris in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Ook moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep, voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep, voor zover dat is gericht tegen het bestreden besluit, gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • vernietigt het aanvullende besluit van 11 oktober 2022;
  • draagt de staatssecretaris op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 1.518,-;
- bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 181,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Emaus-Visschers, rechter, in aanwezigheid van mr. M.F. van den Brink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 6:20, derde lid, van de Awb.