ECLI:NL:RBDHA:2022:14800
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag verblijfsvergunning
In deze zaak heeft eiser op 27 oktober 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier met het doel om bij zijn familielid [A] te verblijven, op basis van artikel 8 van het EVRM. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 24 februari 2021 afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 9 september 2021 ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, dat door de rechtbank op 25 januari 2022 gegrond werd verklaard, waarbij de rechtbank de Staatssecretaris opdroeg binnen zes weken een nieuw besluit te nemen.
Op 15 maart 2022 heeft de Staatssecretaris een nieuw besluit genomen, waarin het bezwaar van eiser opnieuw ongegrond werd verklaard. Eiser heeft hiertegen opnieuw beroep ingesteld, geregistreerd onder zaaknummer NL22.4859. Twee weken voor de zitting heeft de Staatssecretaris echter medegedeeld dat het besluit van 15 maart 2022 wordt ingetrokken en dat er binnen acht weken een nieuw besluit zal worden genomen. Eiser heeft daarop verzocht om het beroep om te zetten naar een beroep tegen het niet tijdig beslissen.
De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat de Staatssecretaris niet tijdig heeft beslist op het bezwaar van eiser. De rechtbank heeft bepaald dat de Staatssecretaris binnen twee weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit moet nemen. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser heeft recht op een proceskostenvergoeding van € 379,50, die door de Staatssecretaris moet worden betaald. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het niet tijdig nemen van een besluit vernietigd.