ECLI:NL:RBDHA:2022:14726
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Iraakse eiser wegens ongeloofwaardige verklaringen en tegenstrijdigheden
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 december 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraakse eiser. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een beroep van de eiser tegen het bestreden besluit van 2 november 2022. Tijdens de zitting op 13 december 2022 was de eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld.
De eiser heeft verklaard dat hij in Irak problemen ondervond na een eenmalige seksuele ervaring met een man, wat leidde tot bedreigingen en geweld van zijn omgeving. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verklaringen van de eiser niet consistent waren. Er waren tegenstrijdigheden in zijn verklaringen over de redenen voor zijn vertrek uit Irak, en de rechtbank vond dat de staatssecretaris deze tegenstrijdigheden terecht had meegewogen in de afwijzing van de asielaanvraag. De rechtbank concludeerde dat de eiser onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn vrees voor vervolging bij terugkeer naar Irak.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de aanvraag van de eiser als kennelijk ongegrond kon worden afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.