ECLI:NL:RBDHA:2022:14723

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 augustus 2022
Publicatiedatum
17 januari 2023
Zaaknummer
NL22.14046
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 augustus 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. De maatregel was gebaseerd op artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, en eiser had hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 1 augustus 2022 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht op basis van de Dublinverordening en dat er een significant risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser heeft de gronden voor de maatregel betwist, maar de rechtbank oordeelde dat de zware gronden voldoende gemotiveerd zijn en dat eiser zich niet aan de verplichtingen heeft gehouden die op hem rustten. De rechtbank heeft ook overwogen dat verweerder terecht geen lichter middel heeft opgelegd, gezien de omstandigheden van de zaak. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 4 augustus 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.14046
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Guman), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

Procesverloop

Bij besluit van 20 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 1 augustus 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen P. Berry. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Bewaringsgronden
1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
nationaliteit;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2. De rechtbank stelt vast dat eiser alle gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd heeft betwist. Ten aanzien van de zware gronden onder 3a en 3b stelt eiser dat hij naar Nederland is gekomen en zich niet heeft kunnen melden. Dat heeft te maken met het feit dat hij een bijzondere en zwakke positie heeft in Nederland. Hij heeft gezegd dat hij in Nederland wenst te verblijven. Eiser wil zijn leven in Nederland voortzetten en bestendig maken. Daarbij komt dat eiser de regelgeving in Nederland niet kent en daardoor niet wist dat hij zich in Nederland moest melden bij de korpschef.
3. De rechtbank oordeelt dat de zware gronden onder 3a en 3b feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Eiser heeft zich niet gehouden aan de verplichting die op hem rust om zich in een andere lidstaat beschikbaar te houden voor de beoordeling van zijn aanvraag of de uitvoering van een vertrekverplichting. Eiser heeft zich daardoor onttrokken aan de procedures in andere lidstaten om vervolgens naar Nederland te reizen. Dat betekent dat hij niet op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen. Daarnaast heeft eiser zich niet bij de korpschef gemeld. Dat eiser zijn bestaan wil opbouwen in Nederland en dat hij vanwege zijn bijzondere en zwakke positie de regelgeving in Nederland niet kent, doet niet af aan de feitelijke juistheid van deze gronden.
4. De zware gronden onder 3a en 3b zijn al voldoende om aan te nemen dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. Deze twee zware gronden kunnen de maatregel van bewaring al dragen. De beroepsgrond slaagt daarom niet en de rechtbank laat de geschilpunten over de overige gronden van bewaring onbesproken.
Lichter middel
5. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Eiser heeft namelijk een bijzondere en zwakke positie. Een lichter middel zou in zijn specifieke situatie meer recht doen dan de maatregel van bewaring. Eiser kan dan een meldplicht worden opgelegd, waardoor hij ook een ambulante behandeling kan doorlopen.
6. De rechtbank oordeelt dat verweerder ten aanzien van eiser terecht niet heeft volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Verweerder heeft hierbij mogen betrekken dat eiser heeft geweigerd informatie te geven over zijn feitelijke verblijfplaats. Ook heeft verweerder mogen overwegen dat uit de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd het risico op onttrekking al blijkt. Eiser heeft verder zelf ook geen specifieke omstandigheden aangevoerd die zouden moeten leiden tot het opleggen van een lichter middel. Daarbij komt dat er (gespecialiseerde) gezondheidszorg aanwezig is in het detentiecentrum en dat deze gezondheidszorg
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
gelijkwaardig is met de gezondheidszorg in de vrije maatschappij. De vraag of eiser meer baat zou hebben bij ambulante behandeling kan de rechtbank niet beantwoorden. Die beoordeling is voorbehouden aan de medische dienst in het detentiecentrum.3 Deze beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
3 Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1710, r.o. 8.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
04 augustus 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.