Beoordeling door de rechtbank
1. De afwijzing van de aanvraag om een mvv ziet ook op de zus van eiser, [A] .Op zitting is het beroep van de zus ingetrokken, omdat gebleken is dat zij in Duitsland verblijft. De rechtbank beoordeelt daarom alleen het beroep van eiser.
2. De rechtbank beoordeelt of verweerder in het bestreden besluit de mvv voor eiser terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep van eiser
gegrondis. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Eiser heeft de Eritrese nationaliteit. Hij vraagt op 19 mei 2016 om een mvv met als doel verblijf als familie- of gezinslid bij [referent] (referent) op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Referent is de (half)broer van eiser. Aan referent is op 22 februari 2016 een asielvergunning in Nederland verleend. Eiser is dan 26 jaar en referent 16 jaar.
5. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen. Eiser heeft zijn identiteit met kopieën van identiteitskaarten voldoende aangetoond. Voor het ontbreken van documenten over zijn familierelatie met referent neemt verweerder bewijsnood aan. Verweerder stelt zich echter op het standpunt dat niet aannemelijk is gemaakt dat tussen eiser en referent sprake is van hechte persoonlijke banden. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser in 2010, dus 6 jaar voordat referent Eritrea verliet, het gezin van referent heeft verlaten en een eigen gezin heeft gesticht in Israël. Referent is nu meerderjarig en hij heeft zich in Eritrea en in Nederland tien jaar zonder eiser weten te handhaven. Referent heeft het contact met eiser pas hersteld toen hij al in Europa was.
Is de besluitvorming gebrekkig?
6. Eiser voert aan dat het besluit onzorgvuldig is genomen, omdat het verslag van het interview niet op voorhand is toegezonden. Gemachtigde heeft herhaaldelijk verzocht om dat verslag en aandacht gevraagd voor de zaak, maar verweerder heeft daarop niet gereageerd.
7. Deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank stelt vast dat verweerder het verslag van het interview van eiser niet voor het nemen van het bestreden besluit aan zijn gemachtigde heeft verstrekt, terwijl daar herhaaldelijk en tijdig om is verzocht. Eiser heeft op zijn verzoeken van 31 januari 2020 en 14 oktober 2020 in het geheel geen reactie ontvangen. Pas nadat eiser hierover op 8 februari 2021 een klacht had ingediend, heeft verweerder na vijf maanden met het bestreden besluit gereageerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee onzorgvuldig gehandeld. Het lag op de weg van verweerder om, nu eiser daar specifiek om had gevraagd aan hem het gevraagde verslag toe te zenden. Als verweerder daarover anders dacht, had hij dat gemotiveerd aan eiser kunnen meedelen. Verweerder heeft dat niet gedaan. De stelling in het bestreden besluit dat verweerder niet verplicht is het verslag vooraf aan eiser toe te sturen, volgt de rechtbank niet. Eiser moet zich gedegen kunnen voorbereiden en daarvoor is het tijdig ontvangen van het verslag noodzakelijk. De rechtbank ziet echter aanleiding om het zorgvuldigheidsgebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren, omdat eiser hierdoor niet is geschaad. Eiser heeft het verslag uiteindelijk ontvangen en zich daarover kunnen uitlaten.
Is sprake van hechte en persoonlijke banden?
8. Eiser voert aan dat er tussen hem en referent wel sprake is van hechte persoonlijke banden. Volgens eiser heeft verweerder zijn standpunt onvoldoende gemotiveerd, omdat niet is betrokken dat eiser naar Israël is gevlucht om zijn dienstplicht in Eritrea te ontlopen. Evenmin is betrokken dat referent niet legaal naar Israël kon reizen terwijl illegaal reizen naar Israël zelfs extreem gevaarlijk is. Eiser en referent hadden daarom geen keuze om bij elkaar te kunnen wonen. Verder heeft verweerder volgens eiser ten onrechte geen acht geslagen op zijn verklaring dat hij door de afstand (6 tot 7 uur reizen) en de communicatiemogelijkheden uitzonderlijk moeilijk contact kon krijgen met referent in Eritrea en dat eiser dat pas na vijf jaar is gelukt. Dat eiser geen contact had met referent was daarom geen vrijwillige keuze. Verder is niet betrokken dat eiser de reis van referent naar Europa heeft betaald, wat volgens eiser ook een uiting is van zijn betrokkenheid bij referent. Dat referent nu 21 jaar is en zich al die tijd zonder eiser heeft kunnen redden, heeft verweerder in redelijkheid niet mogen tegenwerpen, omdat de behandeling van de aanvraag vijf en half jaar heeft geduurd en verweerder daarvoor dus zelf verantwoordelijk is.
9. De rechtbank oordeelt als volgt.
10. Referent was ten tijde van zijn komst naar Nederland minderjarig. Op grond van het beleidneemt verweerder familie- en gezinsleven aan als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen een minderjarig kind en overige naaste bloedverwanten, zoals de broer of zus, de oom/tante en de neef/nicht, mits sprake is van hechte persoonlijke banden.
11. Uit werkinstructie 2020/16 volgt dat hechte persoonlijke banden een feitelijk begrip is. Of sprake is van hechte persoonlijke banden moet afgeleid worden uit een zorgvuldige en gemotiveerde weging van de feitelijke situatie. Een omstandigheid die kan duiden op hechte persoonlijke banden is bijvoorbeeld samenwoning, Ook als de relatie de gebruikelijk omgang overstijgt, kan dit duiden op hechte persoonlijke banden,
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder is uitgegaan van een juiste feitelijke situatie en zich op grond daarvan op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van hechte persoonlijke banden tussen eiser en referent, zijn (half)broer. Verweerder heeft van belang mogen vinden dat eiser al zes jaar voorafgaande aan het vertrek van referent uit Eritrea geen deel meer uitmaakte van het ouderlijk gezin dan wel dat eiser en referent niet meer samenwoonden, dat eiser in Israël een eigen gezin had en dat het contact met referent pas jaren later is hersteld toen eiser uit Eritrea was vertrokken. Eisers stelling dat zijn vertrek uit Eritrea niet vrijwillig was en dat hij door zijn verblijf in Israël niet bij referent kon verblijven en moeilijk met referent in contact kon komen, heeft verweerder onvoldoende mogen vinden voor het aannemen van een hechte en persoonlijke banden met referent. Dat geldt ook voor eisers stelling dat hij de reis van referent naar Europa heeft betaald. Daargelaten dat eiser dat laatste niet met bewijsstukken heeft onderbouwd, betreft dat laatste slechts eenmalige financiële ondersteuning. Verweerder heeft meer betekenis mogen toekennen aan het feit dat referent zich jarenlang in Eritrea en in Nederland zonder eiser heeft weten staande te houden.
13. Ter zitting is aangevoerd dat als peilmoment voor het aannemen van persoonlijke en hechte banden met eiser, bepalend is het moment dat referent Eritrea ontvluchtte. Eiser stelt dat het contact met referent op dat moment is hersteld, nog voordat dat referent in Nederland was. De rechtbank volgt dit betoog gezien wat in overweging 11 is opgenomen niet. Uit het daar gestelde vloeit niet het peilmoment voort zoals eiser beoogt. De rechtbank overweegt ten overvloede dat in nareiszaken wel sprake is van een peilmoment zoals eiser voorstaat, te weten het moment van binnenkomst van de referent in Nederland. Eiser heeft echter zijn mvv-aanvraag niet in het kader van nareis ingediend, maar in het kader van een reguliere vergunningenprocedure op grond van artikel 8 EVRM.
14. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op grond van voornoemde feiten en omstandigheden in samenhang bezien in beginsel niet ten onrechte het standpunt ingenomen dat geen sprake is van hechte persoonlijke banden tussen eiser en referent. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dus in beginsel kunnen concluderen dat er tussen eiser en referent geen sprake is van een beschermingswaardig gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.
15. In de uitspraak van 13 juli 2022heeft de Afdeling echter, anders dan voorheen, geoordeeld dat de staatssecretaris bij een beroep op artikel 8 van het EVRM niet mag volstaan met de vaststelling of al dan niet beschermenswaardig familieleven bestaat, maar hij altijd een belangenafweging moet verrichten, waarbij de staatssecretaris alle relevante feiten en omstandigheden moet betrekken. Een onderdeel van die belangenafweging is, of de door betrokkenen gestelde feiten en omstandigheden grond bieden voor het oordeel dat tussen hen daadwerkelijk hechte persoonlijke banden bestaan. De staatssecretaris moet in die belangenafweging deugdelijk motiveren waarom de door betrokkenen gestelde hechte persoonlijke band en andere feiten en omstandigheden niet maken dat de afwijzing van een aanvraag in strijd is met artikel 8 van het EVRM.
16. De rechtbank stelt vast dat verweerder voor de toepassing van artikel 8 van het EVRM deze belangenafweging niet heeft gemaakt. Gelet op de hiervoor genoemde recente uitspraak van de Afdeling is het beroep daarom gegrond en wordt het bestreden besluit vernietigd. Verweerder moet een nieuw besluit nemen op het bezwaar van eiser. Daarin moet verweerder een belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM maken op basis van alle feiten en omstandigheden van dit geval. Het antwoord op de vraag of tussen eiser en referent hechte persoonlijke banden bestaan maakt deel uit van die belangenafweging, maar is niet zonder meer doorslaggevend voor de uitkomst van de belangenafweging.