Op 25 februari 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen [verzoekster] B.V. en het college van burgemeester en wethouders van Oegstgeest. Verzoekster had een voorlopige voorziening gevraagd tegen een besluit van verweerder, waarin verzoekster werd gelast om een dreigende overtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) te voorkomen. Dit besluit volgde op een controle door de gemeente, waarbij werd geconstateerd dat in het pand verbouwingswerkzaamheden plaatsvonden voor een flitsbezorgdienst, wat in strijd zou zijn met het geldende bestemmingsplan.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Hij oordeelde dat verzoekster onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een spoedeisend belang en dat het primaire besluit niet kennelijk onrechtmatig was. De voorzieningenrechter benadrukte dat handhaving van het bestemmingsplan in het algemeen belang is en dat er geen concreet zicht op legalisering was. Verzoekster had aangevoerd dat haar bedrijfsvoering als detailhandel kwalificeerde, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat er geen sprake was van detailhandel volgens de definitie in het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter concludeerde dat verweerder bevoegd was om handhavend op te treden en dat het besluit om een preventieve last onder dwangsom op te leggen rechtmatig was.
De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.