ECLI:NL:RBDHA:2022:14686

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2022
Publicatiedatum
16 januari 2023
Zaaknummer
20/4381
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure omgevingsvergunning voor vervanging kozijnen in beschermd stadsgezicht

In deze zaak heeft eiser, wonende aan de [adres] [nummer] in [plaats], een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het vervangen van kozijnen van zijn woning. De aanvraag werd aanvankelijk afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Leiden in een besluit van 16 oktober 2019. Na bezwaar van eiser werd dit besluit ingetrokken en volgde een nieuw besluit op 13 februari 2020, waarin de aanvraag gedeeltelijk werd geweigerd en gedeeltelijk werd verleend. Het college verklaarde het bezwaar van eiser ongegrond in een bestreden besluit van 4 juni 2020. Eiser ging hiertegen in beroep bij de rechtbank.

De rechtbank heeft op 15 september 2022 de zaak behandeld. Eiser was aanwezig met zijn gemachtigde, terwijl de verweerder niet verscheen. Eiser stelde dat de aanvraag van rechtswege was vergund omdat de beslistermijn was verstreken. De rechtbank oordeelde echter dat de beslistermijn niet was overschreden en dat er geen sprake was van een vergunning van rechtswege. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit terecht ongegrond was verklaard, omdat de bezwaarcommissie de adviezen van de Welstands- en Monumentencommissie en Erfgoed Leiden & Omstreken had overgenomen, die negatief waren over de voorgestelde wijzigingen aan de kozijnen.

De rechtbank oordeelde dat de adviezen van de welstandscommissie doorslaggevende betekenis hadden en dat er geen gebreken waren in de totstandkoming van deze adviezen. Eiser's argumenten dat de wijzigingen minimaal waren en dat andere panden zonder vergunning waren aangepast, werden niet gevolgd. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees de proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4381

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. J. Hemelaar),
en

het college van burgemeester en wethouders van Leiden, verweerder

(gemachtigde: A. Barendsen).

Procesverloop

In het besluit van 16 oktober 2019 (primair besluit I) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een omgevingsvergunning voor het vervangen van kozijnen van de woning [adres] [nummer] te [plaats] afgewezen.
In het besluit van 13 februari 2020 (primair besluit II) heeft verweerder het besluit van 16 oktober 2019 ingetrokken en een nieuw besluit genomen waarbij de aanvraag gedeeltelijk is geweigerd en gedeeltelijk is verleend.
In het besluit van 4 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard. Verweerder heeft proceskosten toegekend ter hoogte van een bedrag van € 525,--.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 15 september 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is zonder bericht niet verschenen.

Overwegingen

1.1.
Eiser woont aan de [adres] [nummer] in [plaats]. Op 6 september 2019 heeft hij een aanvraag ingediend voor het vervangen van kozijnen van deze woning. De aanvraag betreft de activiteit ‘handelen in strijd met de regels ruimtelijke ordening’ en is door verweerder eveneens opgevat als ‘handelen in strijd met de regels van het bestemmingsplan’.
1.2.
Over dit bouwplan heeft Erfgoed Leiden & Omstreken (ELO) op 24 september 2019 geadviseerd het bouwplan aan te passen, omdat de voorgestelde gevelindeling en detaillering teveel afwijkt van de oorspronkelijke situatie. Het bouwplan valt niet onder de reikwijdte van de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid van het bestemmingsplan. Eiser heeft een schriftelijke reactie ingediend waarin hij aangeeft dat het naar zijn mening niet mogelijk is om het bouwplan aan te passen. Verweerder heeft hierop primair besluit I genomen en de omgevingsvergunning geweigerd.
1.3.
Naar aanleiding van het bezwaar heeft verweerder primair besluit I ingetrokken en primair besluit II genomen waarbij de aanvraag gedeeltelijk is geweigerd en gedeeltelijk is verleend. De omgevingsvergunning is verleend voor het vervangen van de kozijnen in de zijgevel, achtergevel en de dakkapel en geweigerd voor het vervangen van de kozijnen in de voorgevel en erker. Eiser heeft zijn bezwaar op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gehandhaafd.
2. Primair besluit II is bij het bestreden besluit gehandhaafd. Verweerder heeft daaraan, onder verwijzing naar het advies van de Regionale commissie bezwaarschriften (bezwaarcommissie), het volgende ten grondslag gelegd. De bezwaarcommissie heeft geconstateerd dat eiser heeft aangegeven zich te kunnen verenigen met de weigering van de gevelwijzigingen op de begane grond, maar niet met de gevelwijzigingen op de bovenverdieping (kozijnen E en F). Verweerder heeft de adviezen van ELO en de Welstands- en Monumentencommissie Leiden (WML) overgenomen en aan de hand daarvan besloten de omgevingsvergunning te weigeren voor de kozijnen op de eerste verdieping en de erker (kozijnen E, F, H, en I). Dit standpunt komt de bezwaarcommissie juist voor. Niet is gebleken dat verweerder hierbij bepaalde relevante zaken over het hoofd heeft gezien of onjuiste uitgangspunten heeft ingenomen. Er is volgens verweerder geen sprake van precedentwerking, nu niet gebleken is van andere panden waarin met een vergunning vergelijkbare kozijnen zijn geplaatst in een gelijke situatie. Ook anderszins geeft het namens eiser aangevoerde de bezwaarcommissie geen aanleiding tot een ander oordeel. Voor het indienen van het bezwaarschrift wordt een vergoeding toegekend van € 525,-- (1 procespunt).
3. Eiser kan zich niet met het bestreden besluit verenigen en voert hiertoe het volgende aan. Primair stelt eiser dat de aanvraag van rechtswege is vergund toen primair besluit I werd ingetrokken, omdat de beslistermijn op dat moment reeds was verstreken. Subsidiair voert eiser aan dat het bezwaar gegrond verklaard had moeten worden, omdat het bezwaar heeft geleid tot een intrekking van primair besluit I en een gedeeltelijke tegemoetkoming aan de bezwaren. De bezwaarcommissie heeft ook niet geadviseerd om het bezwaar ongegrond te verklaren. Voorts stelt eiser dat het advies van de bezwaarcommissie niet kan dienen als deugdelijke motivering voor het bestreden besluit omdat er geen volledige heroverweging heeft plaatsgevonden maar een marginale toetsing. Op geen enkele manier wordt inzichtelijk waarom de gronden van het bezwaar geen doel treffen. Tenslotte stelt eiser dat ten onrechte slecht voor één punt aan tegemoetkoming in de kosten van het bezwaar is toegekend.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
Vergunning van rechtswege?
5.1.
Eiser voert primair aan dat de aanvraag van rechtswege is vergund. Toen primair besluit I werd ingetrokken, was de beslistermijn namelijk reeds verstreken. Het is volgens eiser duidelijk dat primair besluit II pas na het intrekken van het eerste besluit is geslagen, dit kon immers niet dan nadat primair besluit I was vervallen. Wanneer een wijziging of aanvulling van primair besluit I is beoogd, is het – wat de weigering betreft – niet gericht op rechtsgevolg.
5.2.
Niet in geschil is dat op de aanvraag van eiser de reguliere voorbereidingsprocedure van artikel 3.9 van de Wabo van toepassing is. Dit betekent dat verweerder in beginsel binnen acht weken na de ontvangst van de aanvraag moet beslissen. Verweerder kan op grond van artikel 3.9, tweede lid, van de Wabo, deze termijn eenmaal met ten hoogste zes weken verlengen.
5.3.
Een omgevingsvergunning is op grond van artikel 3.9, derde lid, van de Wabo, gelezen in verbinding met artikel 4:20b, eerste lid, van de Awb, van rechtswege verleend, indien de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing is en het bestuursorgaan niet binnen de wettelijk gestelde termijn een besluit op de aanvraag heeft genomen.
5.4.
Niet in geschil is dat de oorspronkelijke beslistermijn liep tot 1 november 2019. Verweerder heeft op 16 oktober 2019 primair besluit I genomen. Dit is binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag. Er is derhalve tijdig beslist. Van een van rechtswege verleende omgevingsvergunning is daarom geen sprake. Dat verweerder in primair besluit II heeft overwogen dat primair besluit I wordt ingetrokken en gelijktijdig primair besluit II wordt genomen, maakt dit niet anders. Naar het oordeel van de rechtbank is primair besluit II bovendien aan te merken als een besluit tot wijziging van primair besluit I. De rechtbank kan eiser niet volgen in zijn standpunt dat een vergunning van rechtswege is verleend, omdat dit zou betekenen dat verweerder de bevoegdheid verliest om na de beslistermijn een besluit in te trekken, te wijzigen of te vervangen, welke bevoegdheid wordt verondersteld in artikel 6:19 van de Awb.
Ongegrondverklaring en kosten in bezwaar
6.1.
Eiser voert subsidiair aan dat het bezwaar gegrond verklaard had moeten worden, omdat het bezwaar heeft geleid tot een intrekking van primair besluit I en een gedeeltelijke tegemoetkoming aan de bezwaren. De bezwaarcommissie heeft ook niet geadviseerd om het bezwaar ongegrond te verklaren.
6.2.
De rechtbank overweegt hierover dat het bezwaar er niet toe heeft geleid dat primair besluit II (deels) is herroepen. Het bezwaar is derhalve terecht ongegrond verklaard. Eiser stelt voorts ten onrechte dat de bezwaarcommissie niet heeft geadviseerd tot ongegrondverklaring, waarbij de rechtbank verwijst naar pagina 8 van het advies van de bezwaarcommissie.
6.3.
Eiser voert verder aan dat ten onrechte slechts één procespunt is toegekend als tegemoetkoming in de kosten van bezwaar; er had een vergoeding van twee punten moeten worden toegekend. Er is een bezwaarschrift ingediend, er zijn aanvullende stukken geproduceerd, er heeft een informeel overleg met verweerder plaatsgevonden en een hoorzitting van de WML, dit allemaal voordat primair besluit I werd ingetrokken. Daarna heeft ook een hoorzitting bij de bezwaarcommissie plaatsgevonden.
6.4.
Eiser wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat aan hem een vergoeding van twee punten had moeten worden toegekend. Aan eiser is terecht één punt toegekend, namelijk voor het bezwaar tegen primair besluit I, dat naar aanleiding hiervan is gewijzigd. De proceshandelingen die eiser verder noemt, namelijk een hoorzitting bij de WML, overleg met verweerder en het indienen van aanvullende stukken, komen op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht niet voor vergoeding in aanmerking. Ook de schriftelijke behandeling (die in verband met corona plaatsvond in plaats van de hoorzitting bij de bezwaarschriftencommissie) van het bezwaar komt niet voor vergoeding in aanmerking. De schriftelijke behandeling zag namelijk op het bezwaar gericht tegen primair besluit II. Primair besluit I was immers al gewijzigd voordat het tot de schriftelijke behandeling kwam. Nu het bezwaar tegen primair besluit II ongegrond is verklaard, komt de schriftelijke behandeling niet voor vergoeding in aanmerking.
Inhoudelijk
7.1
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan ‘Parapluplan stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening. Niet in geschil is dat het bouwplan hier niet mee in strijd is. Ter plaatse geldt ook het bestemmingsplan ‘Zuidelijke Schil’ en de bestemming ‘Woondoeleinden’. Het pand is tevens aangewezen als ‘beeldbepalend pand’. In artikel 4.1.1. is bepaald dat beeldbepalende panden slechts gedeeltelijk mogen worden vernieuwd en/of veranderd mits het uitwendig karakter van het bouwwerk niet wordt veranderd voor wat betreft de
hoofdafmetingen en onderlinge verhoudingen, de dakvorm, de nokrichting en de
dakhelling alsmede de gevelindeling door ramen, deuropeningen en erkers. In artikel 4.2. is bepaald dat het college van burgemeester en wethouder zijn bevoegd hiervan vrijstelling te verlenen mits de karakteristieke waarden van het bouwwerk niet in onevenredige mate worden aangetast, bij verandering of complete vernieuwing van het beeldbepalend pand met het desbetreffende beeldbepalende pand identieke en/of gelijkwaardige karakteristieke waarden worden teruggebracht en indien vooraf een advies is gevraagd aan de gemeentelijke adviescommissie ruimtelijke kwaliteit.
7.2.
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, onder d, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) mag de omgevingsvergunning alleen worden verleend indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand. De Welstandsnota gemeente Leiden 2014 (Welstandsnota) is van toepassing.
7.3.
ELO heeft op 24 september 2019 een negatief advies uitgebracht over het bouwplan. Zij heeft geoordeeld dat voor karakteristieke panden en ontwikkelingen binnen het beschermde stadsgezicht het uitgangspunt behoud en herstel van cultuurhistorische waarden is. De voorgestelde gevelindeling en detaillering wijkt teveel af van de oorspronkelijke situatie. De nieuwe draaikiepramen op de begane grond hebben andere profielmaten dan de oorspronkelijke schuiframen. De indeling van de ramen in de voorgevel op de verdieping wijzigt doordat een stolpstel verandert in draaikiep, waarbij de stolpnaald ontbreekt. Ook de neggemaat wijzigt. Het voorstel leidt tot een wijziging van het gevelbeeld en historische straatbeeld en vormt een onevenredige aantasting van de karakteristieke waarden van het pand en een verstoring van de eenheid van het ensemble. Daarmee vormt het voorstel een aantasting van de cultuurhistorische waarden van het beschermd stadsgezicht. Kunststof is onwenselijk vanwege de afwijkingen in detaillering en alleen in dakkapellen toegestaan (onder voorwaarden). De nieuwe kozijnen in de dakkapel hebben acceptabele gevolgen voor de karakteristieke waarden van het pand. De woningbouw in de Koninginnelaan, waar eiser naar verwijst, is complexmatig aangepakt waarbij er eenheid is aangebracht in het gehele complex en de karakteristieke waarden zijn hersteld. De vervangen kozijnen van het buurpand vormen geen precedent omdat deze niet met vergunning zijn uitgevoerd.
7.4.
ELO heeft het advies aangevuld op 14 oktober 2019, 16 december 2019 en 24 januari 2020. Volgens het aanvullend advies van 14 oktober 2019 bestaat er in dit geval geen principieel bezwaar tegen het toepassen van kunststof voor vensters, mede omdat het bij nabijgelegen karakteristieke panden ook is toegestaan. De voorgestelde detaillering echter, benadert het oorspronkelijke beeld nog onvoldoende. Zodoende is er nog sprake van een aantasting van de karakteristieke waarden van het pand en een verstoring van de eenheid van het ensemble. Blijkens het aanvullend advies van 16 december 2019 dateren de drie bestaande vensters in de zijgevel van de jaren 70 van de 20e eeuw. Omdat deze vensters geen historische waarde vertegenwoordigen, leidt vernieuwen in kunststof en met de voorgestelde detaillering niet tot een ernstige aantasting van het karakteristieke pand. Dit geldt ook voor het te vernieuwen venster in de achtergevel. Zoals eerder aangegeven, zijn de wijzigingen aan de dakkapel akkoord. Het eerdere negatieve advies dat betrekking heeft op de twee vensters in de voorgevel en de twee vensters in de overhoekse gevel aan de voorzijde van het pand blijft ongewijzigd. In het aanvullend advies van 24 januari 2021 reageert ELO op de stelling van eiser dat bij diverse panden in het bouwblok de oorspronkelijke vensters zijn aangepast, waarbij de oorspronkelijke detaillering niet is overgenomen. Deze aanpassingen zijn uitgevoerd zonder omgevingsvergunning of voor de aanwijzing van het beschermd stadsgezicht en de karakteristieke panden. Daarom kunnen deze wijzigingen niet worden gezien als precedent. Bij houtrot van de oorspronkelijke vensters staat het de aanvrager vrij herstel uit te voeren en het is zelfs mogelijk materiaal te vernieuwen als de detaillering aan de buitenzijde niet wijzigt. Dat er sprake is van houtrot als gevolg van een bouwkundig onjuiste detaillering wordt door ELO betwijfeld. Op basis van de foto’s is er geen sprake van verregaand verval, maar van plaatselijke houtaantasting.
7.5.
De WML heeft op 15 januari 2020 een negatief welstandsadvies uitgebracht over het bouwplan. De WML heeft bezwaar tegen het vervangen van de houten ramen en kozijnen in de voorgevel en de erkergevel voor kunststof ramen en kozijnen omdat daarmee de karakteristieke waarde van de voorgevel en de erker, en daarmee van het pand, teveel aangetast wordt. De bestaande houten kozijnen zijn van binnenuit geplaatst, de nieuwe kunststof kozijnen worden van buitenaf geplaatst op houten stelkozijnen. Maat, detaillering en profilering van de nieuwe kozijnen wijken hierdoor te veel af van de bestaande kozijnen en zullen zwaarder overkomen dan de bestaande kozijnen. Verder hebben de bestaande kozijnen geen onderdorpel. Deze karakteristieke detaillering vervalt in het nieuwe ontwerp. In het nieuwe venster wordt een onderdorpel op de raamdorpelsteen geplaatst, waardoor een beeld van gestapelde onderdorpels ontstaat. Verder wordt opgemerkt dat de Welstandsnota het gebruik van kunststof kozijnen in dit door het Rijk aangewezen beschermd stadsgezicht niet toestaat. Ten aanzien van de vensters in de zijgevel en achtergevel ziet de WML aanleiding om af te wijken van het beleid en gaat zij akkoord met het vervangen van de bestaande vensters voor kunststof ramen/kozijnen. Het wijzigen van de vensters van de dakkapel in het achterdakvlak is akkoord omdat het wijzigen hiervan niet leidt tot een aantasting van de karakteristiek van het pand of het straatbeeld. Bovendien staat het welstandsbeleid van de gemeente deze wijziging toe. Het bouwplan is in strijd met de redelijke eisen van welstand, tenzij het plan wordt aangepast conform het advies.
8.1.
Eiser heeft aangevoerd dat het advies van de bezwaarcommissie niet kan dienen als deugdelijke motivering voor een beslissing van verweerder. Eiser stelt dat er namelijk geen volledige heroverweging heeft plaatsgevonden, maar een marginale toets.
8.2.
Het is vaste rechtspraak dat verweerder aan het advies van de welstandscommissie in beginsel doorslaggevende betekenis mag toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat verweerder dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd dan wel concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht. [1]
8.3.
Blijkens het advies van de bezwaarcommissie heeft zij het besluit heroverwogen door de standpunten van partijen alsook de adviezen van ELO en de WML naast elkaar te leggen, waarin tevens de relevante regelgeving wordt genoemd. Op basis hiervan heeft er een volle toets plaatsgevonden. De omstandigheid dat de bezwaarcommissie in haar advies de zinsnede ‘
Ook anderszins geeft het namens bezwaarmaker aangevoerde de commissie geen aanleiding tot een ander oordeel’ hanteert, maakt dit niet anders. De formulering wekt mogelijk de indruk dat slechts sprake is van een marginale toets, maar uit het advies zelf volgt dat een volledige heroverweging heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft naar het oordeel van de bezwaarcommissie de adviezen van ELO en WML terecht overgenomen en als uitgangspunt genomen. De rechtbank stelt vast dat de mogelijke voordelen van onderhoud en duurzaamheid in de adviezen van ELO en WML niet worden betwist, maar dat het gaat om de gevelindeling en de maat, detaillering en profilering van de nieuwe kozijnen. Naar het oordeel van de rechtbank vertoont het advies van de WML niet zodanige gebreken dat verweerder dit niet aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grond heeft mogen leggen en behoefde het overnemen van dit advies geen nadere toelichting. Eiser heeft immers geen advies overgelegd van een andere deskundig te achten persoon of instantie. Daarnaast biedt hetgeen eiser heeft aangevoerd geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop. Het standpunt dat in het verweerschrift uitgegaan wordt van een verkeerde, te enge toets kan eiser niet baten. Uit het advies van de bezwaarcommissie, dat aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd, blijkt niet dat een verkeerde toets heeft plaatsgevonden.
Ook de adviezen van de ELO, waarin uitgebreid is ingegaan op de standpunten van eiser, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank gelet op de wijze van totstandkoming en de inhoud daarvan aan zijn besluit ten grondslag mogen leggen. Het voorstel leidt volgens ELO tot een wijziging van het gevelbeeld en historische straatbeeld en vormt een onevenredige aantasting van de karakteristieke waarden van het pand en een verstoring van de eenheid van het ensemble. Daarmee vormt het voorstel een aantasting van de cultuurhistorische waarden van het beschermd stadsgezicht. Dat eiser van mening is dat de afwijkingen zo minimaal zijn dat er niet gesproken kan worden van een onevenredige aantasting van de karakteristieke waarden van het bouwwerk, is geen objectief en concreet aanknopingspunt voor twijfel aan de adviezen van de ELO en de WML.
8.4.
De rechtbank volgt eiser voorts niet in zijn standpunt dat de welstandscommissie de verkeerde criteria heeft aangelegd, omdat een beschermd stadsgezicht het actuele stadsbeeld op het moment van instellen beschermt en niet het historische stadsbeeld. Een rijksbeschermd stadsgezicht als hier wordt aangewezen door het Rijk en heeft volgens de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed als doel om ontwikkelingen van de stad of het dorp mede te laten plaatsvinden op basis van de historische kenmerken, zodat de ruimtelijke karakteristiek wordt voortgezet. [2] Dit is ook terug te lezen in de adviezen van de ELO en de WML, onder meer in de passages ‘
beschermd stadsgebied: behoud (van het historisch stadsbeeld)’ en ‘
voor karakteristieke panden en ontwikkelingen binnen beschermd stadsgezicht is het uitgangspunt behoud en herstel van cultuurhistorische waarden’.
8.5.
Dat het merendeel van de 32 panden in de rij het originele ontwerp van de kozijnen niet gehandhaafd heeft, leidt niet tot een ander oordeel. Niet gebleken is dat deze wijzigingen met een vergunning zijn uitgevoerd. De rechtbank begrijpt dat het voor eiser onrechtvaardig voelt als anderen zonder vergunning hun kozijnen hebben gewijzigd, maar dat is geen grond om alsnog een omgevingsvergunning te verlenen.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.C. van Poelgeest, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2022.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (RvS) van 17 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:553.
2.zie de website van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, namelijk www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/beschermde-stads-en-dorpsgezichten