ECLI:NL:RBDHA:2022:14676

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 september 2022
Publicatiedatum
16 januari 2023
Zaaknummer
NL22.16371
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep bewaring ongegrond met zicht op uitzetting van een Marokkaanse vreemdeling

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 5 september 2022 uitspraak gedaan in een vervolgberoep tegen de maatregel van bewaring van eiser, een Marokkaanse vreemdeling. De maatregel van bewaring was op 4 augustus 2022 opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting niet nodig was en heeft de zaak op basis van de ingediende stukken beoordeeld.

Eiser stelt dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft en dat hij is geboren in 1970. Hij betwist dat er zicht op uitzetting naar Marokko is, omdat hij een verlopen paspoort heeft en er geen duidelijkheid is over de mogelijkheid om dit paspoort te verlengen. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat er op basis van de voortgangsrapportage van verweerder voldoende informatie is dat eiser kan terugkeren naar Marokko, zelfs met een verlopen paspoort. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State die bevestigen dat er zicht op uitzetting bestaat voor Marokkaanse vreemdelingen met een verlopen paspoort.

De rechtbank concludeert dat eiser niet voldoende heeft onderbouwd dat uitzetting met zijn verlopen paspoort niet mogelijk is. Bovendien heeft eiser geen volledige medewerking verleend aan zijn uitzetting, wat ook van invloed is op de beoordeling van het zicht op uitzetting. Gelet op deze overwegingen oordeelt de rechtbank dat er zicht op uitzetting bestaat en verklaart het beroep ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt eveneens afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.16371
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.E. Muller),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.J.M. van Gils).

Procesverloop

Verweerder heeft op 4 augustus 2022 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd. Vervolgens heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [1970] .
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 4 augustus 2022 (in de zaak NL22.14184) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die
uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiser voert aan dat er geen redelijk vooruitzicht op uitzetting is naar Marokko. Eiser verwijst naar de vorige uitspraak (NL22.14184) rechtsoverweging 10, waarin is overwogen dat verweerder een redelijke termijn gegund moet worden om te onderzoeken of eisers verlopen paspoort verlengd kan worden. Tot op heden is hierover nog geen duidelijkheid volgens eiser. In de voortgangsrapportage is aangegeven dat er op basis van de informatie uit LAVIN blijkt dat eiser kan terugkeren naar Marokko op zijn verlopen paspoort. Dit wordt echter niet onderbouwd met stukken. Eiser betwist dit dan ook. Eiser stelt dat de redelijke termijn op basis waarvan verweerder dient te onderzoeken of met een verlopen paspoort kan worden teruggekeerd, is verlopen.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Eiser is in het bezit van een verlopen paspoort en heeft weliswaar gesteld, maar niet onderbouwd dat uitzetting met dit paspoort niet mogelijk is. Daar staat tegenover dat uit de mutatie van 4 augustus 2022 in de voortgangsrapportage volgt dat eiser naar Marokko kan terugkeren op een verlopen paspoort. De rechtbank is niet gebleken dat verweerders stelling hierover onjuist is, mede gelet op de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 juli 2022. Uit deze uitspraak volgt dat er sprake is van zicht op uitzetting van een Marokkaanse vreemdeling met een verlopen paspoort.1 Verweerder heeft voldoende toegelicht dat zijn eerdere standpunt, dat moest worden onderzocht of eisers paspoort kon worden verlengd, achteraf gezien op een misvatting heeft berust. Daarnaast volgt uit het verweerschrift dat verweerder eerder een vlucht heeft geboekt voor eiser en dat hierbij gebruik is gemaakt van eisers verlopen paspoort. Alleen omdat eiser heeft geweigerd mee te werken aan een PCR- test, heeft de geplande uitzetting geen doorgang kunnen vinden.2
6. Daarnaast merkt de rechtbank op dat voor de vraag of zicht op uitzetting bestaat verder van belang is of eiser zijn volledige en actieve medewerking verleent aan zijn uitzetting. Uit het verslag van het vertrekgesprek van 13 augustus 2022 blijkt dat eiser geen gesprek wilde voeren met DT&V. Eiser verleent dus geen volledige en actieve medewerking aan zijn terugkeer naar Marokko.
7. Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat er voor eiser zicht op uitzetting bestaat naar Marokko. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

2 Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 6 juli 2022, ECLI:NL:RBOT:2022:5663.
De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken op:
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
05 september 2022

Documentcode: [documentcode]