ECLI:NL:RBDHA:2022:14644
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visumaanvraag kort verblijf op basis van onvoldoende bewijs van doel en omstandigheden van verblijf
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Surinaamse nationaliteit houder, en de minister van Buitenlandse Zaken. Eiser had op 15 januari 2022 een aanvraag ingediend voor een visum voor kort verblijf om de bruiloft van zijn zus bij te wonen. De minister heeft deze aanvraag op 18 januari 2022 afgewezen, omdat eiser het doel en de omstandigheden van zijn verblijf niet voldoende had aangetoond. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 10 juni 2022 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van eiser op 15 november 2022 behandeld. Eiser stelde dat hij voldoende bewijs had geleverd voor zijn aanvraag en dat er geen vestigingsgevaar was. Hij wees op zijn regelmatige reizen en zijn economische binding met Suriname. De rechtbank oordeelde echter dat eiser geen objectiveerbare bewijsstukken had overgelegd die zijn relatie met de referent of het doel van zijn verblijf konden onderbouwen. Eiser had ook de mogelijkheid om aanvullende informatie te verstrekken in bezwaar, maar had dit nagelaten.
De rechtbank concludeerde dat de minister in dit geval terecht had kunnen afzien van het horen in bezwaar, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was. Eiser had niet aangetoond dat zijn aanvraag op enige wijze kon worden onderbouwd met relevante documenten. Aangezien geen van de beroepsgronden van eiser slaagde, verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. P.M. de Keuning, in aanwezigheid van griffier mr. R. Kroes, en er staat geen hoger beroep open tegen deze uitspraak.