ECLI:NL:RBDHA:2022:14644

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 december 2022
Publicatiedatum
12 januari 2023
Zaaknummer
AWB 22/3710
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf op basis van onvoldoende bewijs van doel en omstandigheden van verblijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Surinaamse nationaliteit houder, en de minister van Buitenlandse Zaken. Eiser had op 15 januari 2022 een aanvraag ingediend voor een visum voor kort verblijf om de bruiloft van zijn zus bij te wonen. De minister heeft deze aanvraag op 18 januari 2022 afgewezen, omdat eiser het doel en de omstandigheden van zijn verblijf niet voldoende had aangetoond. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 10 juni 2022 ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft het beroep van eiser op 15 november 2022 behandeld. Eiser stelde dat hij voldoende bewijs had geleverd voor zijn aanvraag en dat er geen vestigingsgevaar was. Hij wees op zijn regelmatige reizen en zijn economische binding met Suriname. De rechtbank oordeelde echter dat eiser geen objectiveerbare bewijsstukken had overgelegd die zijn relatie met de referent of het doel van zijn verblijf konden onderbouwen. Eiser had ook de mogelijkheid om aanvullende informatie te verstrekken in bezwaar, maar had dit nagelaten.

De rechtbank concludeerde dat de minister in dit geval terecht had kunnen afzien van het horen in bezwaar, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was. Eiser had niet aangetoond dat zijn aanvraag op enige wijze kon worden onderbouwd met relevante documenten. Aangezien geen van de beroepsgronden van eiser slaagde, verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. P.M. de Keuning, in aanwezigheid van griffier mr. R. Kroes, en er staat geen hoger beroep open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/3710

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 december 2022 in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

v-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. L. Leenders),
en

de minister van Buitenlandse Zaken (verweerder)

(gemachtigde: mr. D. Uç).

Procesverloop

Bij besluit van 18 januari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag voor een visum voor kort verblijf afgewezen.
Bij besluit van 10 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank heeft het beroep op 15 november 2022 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1978 en heeft de Surinaamse nationaliteit. Hij heeft op 15 januari 2022 een aanvraag ingediend voor een visum voor kort verblijf voor familiebezoek. Hij wenst de bruiloft van zijn zus bij te wonen.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiser het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond. [1] Hij heeft zijn relatie met de referent, zijn zus, niet aannemelijk gemaakt of aangetoond met objectiveerbare bewijsstukken. Ook heeft hij geen informatie overgelegd over het doel en de verblijfsomstandigheden van zijn verblijf. Verweerder heeft in bezwaar de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd.
Waarom is eiser het niet eens met verweerder?
3. Eiser stelt dat hij het doel en de omstandigheden van het verblijf voldoende heeft onderbouwd. Daarnaast stelt hij dat er geen vestigingsgevaar is. Hij reist regelmatig, met name voor werk, en is in het verleden altijd teruggekeerd naar Suriname van zijn reizen naar Curaçao, Trinidad en de Verenigde Staten. Daarnaast is hij economisch gebonden aan Suriname, omdat hij eigenaar is van een copy shop. Verder zijn er geen indicaties dat hij niet tijdig zal terugkeren naar Suriname. Het besluit is volgens eiser ondeugdelijk gemotiveerd, omdat verweerder bij de beoordeling geen rekening heeft gehouden met zijn persoonlijke belangen en omstandigheden. Tot slot had verweerder hem in bezwaar moeten horen. Verweerder heeft dit ten onrechte nagelaten.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank stelt vast dat eiser op het aanvraagformulier heeft vermeld dat het doel van zijn verblijf is om de bruiloft van zijn zus bij te wonen. Ook stelt de rechtbank vast dat er geen documenten door eiser zijn overgelegd (zoals bijvoorbeeld een uitnodiging) die de bruiloft aannemelijk maken of aantonen. Dit geldt ook voor de familierechtelijke relatie met zijn zus. Dit maakt dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het doel en de omstandigheden van het verblijf niet met objectiveerbare stukken aannemelijk zijn gemaakt of zijn aangetoond. Deze stukken zijn ook niet in bezwaar overgelegd. Dit terwijl eiser met de toelichting bij het primaire besluit is gewezen op het ontbreken van objectiveerbare stukken. Daarbij weegt de rechtbank mee dat eiser in bezwaar door verweerder in de gelegenheid is gesteld om een vragenlijst in te vullen en in te dienen ter toelichting op zijn aanvraag, maar hij dit heeft nagelaten. Het had wel op zijn weg gelegen op die wijze de gevraagde informatie te verstrekken, zeker nu eiser in bezwaar is bijgestaan door een gemachtigde.
5. De rechtbank is tot slot van oordeel dat verweerder in dit geval heeft kunnen afzien van het horen in bezwaar. Het is vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter dat van horen in bezwaar mag worden afgezien als het bezwaar kennelijk ongegrond is. Een bezwaar is kennelijk ongegrond wanneer op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat het aangevoerde in bezwaar niet tot een ander standpunt kan leiden dan in het primaire besluit. Hiervan is onder meer sprake als de vreemdeling nalaat om in bezwaar concreet toe te lichten, en indien nodig te onderbouwen, waarom hij zich niet kan verenigen met het primaire besluit. [2] Hoewel het primaire besluit een ingevuld kruisjesformulier is met een standaardtoelichting op de aangekruiste afwijzingsgrond, blijkt hieruit wel dat eiser zijn aanvraag met objectiveerbare stukken had moeten onderbouwen en hij dit onvoldoende heeft gedaan. Ook in bezwaar heeft eiser dit niet alsnog gedaan. Dit maakt dat verweerder het bezwaar heeft kunnen afwijzen als kennelijk ongegrond en eiser dus niet hoefde te horen.
Wat is de conclusie?
6. Nu geen van de beroepsgronden slaagt, verklaart de rechtbank het beroep ongegrond.
7. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 december 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie artikel 32, aanhef en onder a en ii, van de Visumcode.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 juli 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1918, r.o. 5.1).