ECLI:NL:RBDHA:2022:14640

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 augustus 2022
Publicatiedatum
12 januari 2023
Zaaknummer
SGR 21/4010
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid en evenredigheid van woningsluiting op basis van artikel 13b Opiumwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 augustus 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de sluiting van een woning op basis van artikel 13b van de Opiumwet. Eiser, die de woning huurde van Stichting Vestia, was het niet eens met het besluit van de burgemeester van Den Haag om zijn woning voor zes maanden te sluiten vanwege vermoedens van drugshandel. De burgemeester had op 2 november 2020 een primair besluit genomen om de woning te sluiten, wat later op 7 juni 2021 in het bestreden besluit werd gehandhaafd. Eiser stelde dat er geen bewijs was voor drugshandel in zijn woning en dat de sluiting onevenredig was.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 20 juli 2022, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van verweerder aanwezig waren. De rechtbank overwoog dat de burgemeester bevoegd is om een woning te sluiten als aannemelijk is dat er drugs worden verkocht of verstrekt. De rechtbank concludeerde dat er voldoende bewijs was, waaronder politiewaarnemingen en verklaringen van omwonenden, die de sluiting van de woning rechtvaardigden. Eiser had zijn woning ter beschikking gesteld aan vrienden die zich in het drugscircuit begeven, wat het risico met zich meebracht dat de woning voor drugshandel werd gebruikt.

De rechtbank oordeelde dat de sluiting van de woning evenredig was en dat de burgemeester alle relevante feiten en omstandigheden had afgewogen. Eiser had geen recht op proceskostenvergoeding, en het beroep werd ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt de bevoegdheid van de burgemeester en de noodzaak van evenredigheid bij het sluiten van woningen in verband met drugshandel.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/4010

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser,

(gemachtigde: mr. M.A.R. Schuckink Kool),
en

de burgemeester van Den Haag, verweerder

(gemachtigden: mr. S. Price en mr. G. Zwagemakers).

Procesverloop

Bij besluit van 2 november 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de woning van eiser gesloten voor de duur van zes maanden.
Bij besluit van 7 juni 2021(het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 20 juli 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van verweerder.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser huurde de woning aan de [adres] [nummer] in [plaats] van Stichting Vestia. Hij staat bij de politie bekend als harddrugsgebruiker en komt de laatste vijf jaar 123 keer voor in de politieregistratie. Uit deze registratie komt het beeld naar voren dat het bij de woning een komen en gaan is van drugsgebruikers.
2. Verweerder heeft met het primaire besluit de sluiting van de woning bevolen voor de duur van zes maanden. [1] Het onderzoek van de politie doet verweerder ernstig vermoeden dat in de woning structureel wordt gehandeld in verdovende middelen en/of verdovende middelen worden verstrekt met als gevolg overlast horende bij drugshandel. Verweerder baseert zich daarbij specifiek op de verklaringen van buurtbewoners die bij de politie meldingen hebben gemaakt van aan drugshandel gerelateerde overlast. De buurtbewoners benoemen hierbij de veelvuldige aanloop van bezoekers en uiten hierbij expliciet het vermoeden van drugshandel en hun gevoel van onveiligheid. Ook heeft eiser zelf verklaard dat hij bezoekers (dealers en gebruikers) ontvangt én heeft een aantal bezoekers verklaard dat zij in eisers woning drugs verkrijgen en gebruiken. Verder heeft de politie geconstateerd dat eiser bezoekers ontvangt waarvan ambtshalve bekend is dat zij dealers zijn en zijn deze personen daadwerkelijk in de woning aangetroffen. Ook zijn in de woning aan drugsgebruik gerelateerde goederen aangetroffen, zoals basepijpen, foliepapier en andere voorwerpen voor drugsgebruik. De sluiting van de woning is volgens verweerder noodzakelijk en evenredig, omdat de woning bekend staat als drugspand en er structureel overlast is door de toeloop van gebruikers en dealers. Met een sluiting wordt de bekendheid van de woning als drugspand weggenomen en wordt de ‘loop’ naar de woning eruit gehaald. Verweerder heeft in bezwaar de sluiting van de woning gehandhaafd. De woning was feitelijk gesloten van 27 november 2020 tot 27 mei 2021.
Waarom is eiser het niet eens met het bestreden besluit?
3. Eiser stelt dat verweerder niet bevoegd was om zijn woning te sluiten, omdat niet aannemelijk is dat in de woning drugs werden verkocht, verstrekt of afgeleverd. Hoewel eiser de woning beschikbaar heeft gesteld aan vrienden die zich begeven in het drugscircuit, mochten zij niet handelen in drugs, het verstrekken of in grote hoeveelheden bij zich hebben. Daarnaast treffen de door verweerder aangehaalde uitspraken van de hoogste bestuursrechter van 18 juli 2018 en 23 januari 2019 geen doel, omdat van vergelijkbare gevallen geen sprake is. [2] Tot slot is de sluiting onevenredig.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Uit rechtspraak van de hoogste bestuursrechter volgt dat de burgemeester bevoegd is om een woning te sluiten als aannemelijk is dat in de woning drugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt of daartoe aanwezig zijn. Niet is vereist dat de woning is binnengetreden en dat daarbij een bepaalde hoeveelheid drugs is aangetroffen. Wanneer geen handelshoeveelheid drugs is aangetroffen in de woning kan feitelijke handel in of vanuit de woning ook worden aangenomen op grond van politiewaarnemingen, meldingen en verklaringen of het in de woning aantreffen van attributen die te relateren zijn aan drugshandel, zoals een weegschaal, verpakkingsmateriaal, een grote hoeveelheid contant geld en wapens. [3] Hoewel eiser terecht stelt dat de door verweerder aangehaalde uitspraken van de hoogste bestuursrechter niet zien op exact dezelfde situaties als die van hem, maakt dat op voorhand niet dat verweerder niet bevoegd was om de woning te sluiten. De kern van deze uitspraken, zoals hiervoor weergegeven, is namelijk toepasbaar op eisers situatie.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de kern van deze uitspraken goed heeft toegepast en bevoegd was om de woning te sluiten. Ondanks dat er geen handelshoeveelheid drugs in de woning is aangetroffen, blijkt uit politiewaarnemingen, verklaringen van omwonenden, bezoekers van de woning en eiser zelf – neergelegd in een bestuurlijke rapportage – dat aannemelijk is dat er sprake is van het verstrekken van drugs vanuit en in de woning. Er bestaat geen aanleiding om aan deze rapportage te twijfelen. Eiser kan dan ook niet gevolgd worden in zijn stelling dat er geen verklaringen zijn van personen die zijn woning bezochten om drugs te halen of te verkrijgen. Dat eiser zijn vrienden heeft gevraagd niet in drugs te handelen of deze niet te verstrekken, maakt niet dat verweerder had moeten afzien van het sluiten van de woning. Naast dat persoonlijke verwijtbaarheid geen vereiste is, [4] heeft eiser met het ter beschikking stellen van zijn woning aan personen die drugsgebruiken en zich in het drugscircuit begeven het risico genomen dat de woning wel voor deze doeleinden werd gebruikt. Dit risico komt voor zijn rekening.
6. De rechtbank is van oordeel dat de sluiting evenredig is en er voor verweerder geen aanleiding was om daarvan af te zien. Verweerder heeft alle relevante feiten en omstandigheden betrokken en kenbaar afgewogen in het bestreden besluit. Dat eiser door de sluiting van de woning geen onderdak meer had, maakt niet dat de belangenafweging anders had moeten uitvallen. Verweerder wijst er namelijk terecht op dat de gemeente voorzieningen heeft voor daklozen.
Wat is de conclusie?
7. Uit het bovenstaande volgt dat verweerder bevoegd was om de woning te sluiten en er geen reden was om van de sluiting af te zien.
8. Nu geen van de beroepsgronden slaagt, is het beroep ongegrond.
9. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 13b van de Opiumwet.
2.ECLI:NL:RVS:2018:2400 en ECIL:NL:RVS:2019:148.
3.Zie de uitspaken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 18 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2400, r.o. 5.1) en 28 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2912, r.o. 4.1.2).
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, r.o. 4.2.1.