ECLI:NL:RBDHA:2022:14590

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2022
Publicatiedatum
10 januari 2023
Zaaknummer
NL22.21652
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van Dublinverordening en interstatelijk vertrouwensbeginsel met betrekking tot Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser met de Belarussische nationaliteit en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een asielaanvraag ingediend in Nederland, maar de staatssecretaris weigerde deze in behandeling te nemen op grond van de Dublinverordening, omdat Polen verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De eiser voerde aan dat hij niet veilig kon worden overgedragen aan Polen vanwege de problematische rechtstatelijke verhoudingen en de aanwezigheid van pushbacks aan de grens met Belarus. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat Polen zijn internationale verplichtingen niet zou nakomen. De rechtbank bevestigde dat Nederland in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Polen. De eiser had ook geen onderbouwing gegeven voor zijn claim dat hij een duurzame relatie had met een Oekraïense vrouw, wat ook niet leidde tot een andere conclusie. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.21652

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. M.A.C. de Vilder-van Overmeire),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.S. van den Anker).

Procesverloop

In het besluit van 24 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen omdat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht verweerder te verbieden eiser uit te zetten totdat op het beroep is beslist.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening [1] , op 7 november 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T. Mustafazade, als waarnemer van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Achtergrond
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1999 en heeft de Belarussische nationaliteit. Eiser heeft op 7 april 2022 een asielaanvraag ingediend in Nederland. Hij heeft een echt bevonden paspoort overgelegd. Hieruit is gebleken dat Polen een visum heeft verleend aan eiser met een geldigheidsduur van 20 augustus 2021 tot 9 februari 2022.
1.1
Eiser stelt voor zijn komst zeven maanden te hebben gewerkt in Polen. Eiser heeft Polen verlaten omdat hij wegens zijn achtergrond door Polen wordt bestempeld als mede-agressor in de oorlog tussen Oekraïne en Rusland. Hij is om die reden ook ontslagen door zijn werkgever in Polen.
Het bestreden besluit
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw [2] ; daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen als op grond van de Dublinverordening [3] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland de Poolse autoriteiten verzocht eiser over te nemen op grond van artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening. De Poolse autoriteiten hebben dit verzoek op 23 juni 2022 aanvaard.
Beroepsgronden
3. Eiser voert aan dat verweerder de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken. Eiser stelt dat verweerder ten aanzien van Polen niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan omdat Polen zich niet houdt aan zijn internationale verplichtingen. Eiser wijst in dit kader in het bijzonder op de problematische rechtstatelijke verhoudingen door het gebrek aan onafhankelijke rechtspraak. Daarnaast vinden er illegale pushbacks plaats aan de grens met Belarus. Eiser heeft in dit kader ook verzocht de zaak aan te houden in afwachting van de antwoorden van het HvJEU [4] op de prejudiciële vragen die deze rechtbank, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch in de verwijzingsuitspraak van 15 juni 2022 [5] heeft gesteld.
Bovendien vreest eiser voor discriminatie en uitsluiting door de Poolse autoriteiten en dat door het negatieve sentiment in Polen jegens Belarussen zijn aanvraag afgewezen zal worden, die dan niet bij een onafhankelijk gerecht kan worden aangevochten. Ten slotte doet eiser een beroep op artikel 9 van de Dublinverordening en stelt en liefdesrelatie te hebben met Oekraïense vrouw waarmee hij samenwoont in de opvanglocatie.
Oordeel van de rechtbank
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
4. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Polen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat betekent dat Nederland erop mag vertrouwen dat Polen zijn internationale verplichtingen tegenover eiser nakomt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit niet langer het geval is. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hier niet in geslaagd.
4.1
Deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, heeft in een uitspraak van de meervoudige kamer van 2 juni 2022 [6] geoordeeld dat ten aanzien van Polen in zijn algemeenheid nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. Dit is bevestigd in de uitspraak van de meervoudige kamer van diezelfde zittingsplaats van 1 juli 2022 [7] . Eiser heeft geen stukken overgelegd die een ander beeld geven over de situatie in Polen, dan in deze uitspraken is beoordeeld. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om hierover in deze zaak anders te oordelen dan in genoemde uitspraken.
4.2
De rechtbank ziet geen aanleiding de beantwoording van de prejudiciële vragen zoals gesteld op 15 juni 2022 door deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch aan het HvJEU, af te wachten. Deze vragen hebben betrekking op de deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. In die zaak is naar voren gebracht dat aan de buitengrenzen pushbacks plaatsvinden en dat de betreffende vreemdeling zelf driemaal na inreis in Polen door middel van een zogenoemde pushback van het grondgebied van Polen naar Belarus was verwijderd. Mede gelet op de pushbacks waarmee de vreemdeling voorafgaand aan zijn overdracht was geconfronteerd, rees de vraag waarop, gelet op de concrete omstandigheden van zijn individuele geval, het vertrouwen is gebaseerd dat Polen jegens hem in de toekomst zijn verdragsverplichtingen zal nakomen. In het geval van eiser is niet gebleken dat hij zelf met pushbacks te maken heeft gehad. Hij is Polen op grond van een visum rechtmatig binnengekomen en heeft niet te maken gehad met een pushback. Ook is niet gesteld of gebleken dat eiser, na zijn overdracht in het kader van de Dublinverordening door middel van een pushback zal worden teruggestuurd naar een derde land. De rechtbank ziet daarom geen reden om de beslissing in deze zaak aan te houden totdat de prejudiciële vragen beantwoord zijn.
4.3
Voor zover eiser vreest voor discriminatie en uitsluiting door de Poolse autoriteiten overweegt de rechtbank dat eisers stelling berust op vermoedens. Eisers vrees, dat hij direct zal worden uitgezet naar Belarus ofwel zonder dat zijn asielmotieven op adequate wijze zullen zijn beoordeeld, heeft eiser op geen enkele wijze met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd. Ook anderszins is niet gebleken dat Polen Belarussen in strijd met het verbod van refoulement uitzet naar Belarus, als zij in hun land van herkomst worden gezocht of vanwege de ontwikkelingen aan de grens tussen Polen en Belarus en die met Oekraïne. Daarbij komt dat de Poolse autoriteiten het verzoek om de overname van eiser hebben geaccepteerd. Hiermee hebben zij zich verantwoordelijk geacht voor de behandeling van eisers asielverzoek en toegezegd dat zij dit verzoek zullen behandelen met inachtneming van de EU-richtlijnen. Als Polen niet conform het bepaalde in de Procedure [8] -, Opvang [9] -, of Kwalificatierichtlijn [10] handelt, kan en moet daarover geklaagd worden bij de Poolse (hogere) autoriteiten, en zo nodig bij het EHRM [11] . Niet is gebleken dat dat niet mogelijk of op voorhand zinloos is.
4.4
Verweerder heeft zich dan ook met een beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel op het standpunt mogen stellen dat ervan kan worden uitgegaan dat Polen zijn internationale verplichtingen nakomt. Ook heeft verweerder in het door eiser aangevoerde redelijkerwijs geen aanleiding hoeven zien om de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich te treken. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 9 van de Dublinverordening
5. De rechtbank overweegt in dit verband dat eiser zijn relatie met zijn partner niet heeft onderbouwd. De ingebrachte foto, verklaring van eisers partner en de niet onderbouwde stelling ter zitting dat het COA [12] hen aanmerkt als koppel is onvoldoende om aan te nemen dat er sprake is van een duurzame relatie in de zin van artikel 2, aanhef en onder g, van de Dublinverordening. Om die reden was verweerder ook op grond van artikel 9 van de Dublinverordening verantwoordelijk voor eisers asielaanvraag. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Lopar, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zaaknummer: NL22.21653.
2.Vreemdelingenwet 2000.
3.Verordening (EU) nr. 604/2013.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie.
8.Richtlijn 2013/32/EU.
9.Richtlijn 2013/33/EU.
10.Richtlijn 2011/95/EU.
11.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
12.Centraal Orgaan opvang asielzoekers.