Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[verzoekster] ,
(gemachtigde: mr. S. Cetinkaya-Ahmad),
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Iraakse vrouw, eiseres, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder. Eiseres is naar Nederland gereisd samen met haar gestelde neefje, dat als alleenstaande minderjarige vreemdeling is aangemerkt. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen en heeft bepaald dat zij zal worden overgedragen aan Duitsland, omdat de Duitse autoriteiten verantwoordelijk zijn voor haar asielaanvraag. Eiseres heeft echter betoogd dat zij nooit asiel heeft willen aanvragen in Duitsland en dat de overdracht aan Duitsland een scheiding van haar en haar neefje zou betekenen, wat niet in het belang van het kind zou zijn.
De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder zijn standpunt onvoldoende heeft gemotiveerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de familieband tussen eiseres en haar neefje niet voldoende is onderbouwd door verweerder. Ook heeft de rechtbank opgemerkt dat de motivering van verweerder met betrekking tot de noodzaak van de aanwezigheid van eiseres voor het welzijn van haar neefje gebrekkig is. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de belangen van het kind en de hechte band tussen eiseres en haar neefje. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiseres toegewezen, vastgesteld op € 2.277,-.
De uitspraak benadrukt het belang van de familiebanden en de zorg voor minderjarigen in asielprocedures, en dat de intentie van de vreemdeling om asiel aan te vragen in Nederland niet irrelevant is voor de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat onder de Dublinverordening.