ECLI:NL:RBDHA:2022:14553

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 april 2022
Publicatiedatum
9 januari 2023
Zaaknummer
NL22.2689-02
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen uitspraak over bestuurlijke dwangsom in asielprocedure

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 22 april 2022 uitspraak gedaan in een beroepszaak van de opposant, die beroep had ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, maar verbond hieraan geen bestuurlijke dwangsom, omdat zij zich niet bevoegd achtte om dit te doen op basis van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND. De opposant heeft vervolgens verzet aangetekend tegen deze uitspraak, specifiek met betrekking tot de vaststelling van de bestuurlijke dwangsom. De rechtbank heeft in deze procedure zonder zitting uitspraak gedaan, omdat het eindoordeel volgens haar buiten redelijke twijfel stond.

De rechtbank overweegt dat in het verzet enkel kan worden beoordeeld of de rechtbank terecht heeft besloten tot vereenvoudigde behandeling van het beroep. De opposant stelt dat de rechtbank zich ten onrechte niet heeft uitgelaten over de gevraagde bestuurlijke dwangsom en verwijst naar een eerdere uitspraak van de rechtbank in ’s-Hertogenbosch. In die uitspraak werd geconcludeerd dat de uitsluiting van de toepassing van bepaalde artikelen van de Awb in strijd is met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter geoordeeld dat de uitsluiting van de dwangsom in dit geval niet in strijd is met het Unierecht. De rechtbank Den Haag komt tot de conclusie dat de eerdere uitspraak van 22 april 2022 moet worden gehandhaafd en verklaart het verzet ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.2689

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[naam], opposant

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.P.J.W.M. Govers).

Procesverloop

Opposant heeft op 17 februari 2022 beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag.
Bij uitspraak van 22 april 2022 heeft de rechtbank dat beroep gegrond verklaard.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet gedaan voor zover het de vaststelling van de bestuurlijke dwangsom betreft.
Opposant heeft niet verzocht om op een zitting te worden gehoord.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:55, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Awb biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep gegrond geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat verweerder heeft nagelaten binnen de wettelijk vastgestelde beslistermijn een besluit op de asielaanvraag van opposant te nemen. Gelet op de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet) zoals deze luidt sinds 11 juli 2021 achtte de rechtbank zich niet bevoegd om aan de uitspraak een dwangsom te verbinden.
2. In dit geding kan in beginsel uitsluitend worden beoordeeld of de rechtbank terecht tot vereenvoudigde behandeling van het beroep is overgegaan.
3. In verzet voert opposant aan dat de rechtbank zich ten onrechte niet heeft uitgelaten over de gevraagde bestuurlijke dwangsom. Hij verwijst hierbij naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 22 april 2022. [1]
4. In voornoemde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, is geconcludeerd tot de onverbindendheid van artikel 1 van de Tijdelijke wet, voor zover daarbij de toepassing van de artikelen 4:17 tot en met 4:19 en artikel 8:55c van de Awb is uitgesloten voor besluiten op asielaanvragen. Daartoe is overwogen dat bedoelde uitsluiting in strijd is met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel, omdat de voor de behandeling van asielaanvragen geldende procedureregels door deze uitsluiting ongunstiger zijn dan die voor soortgelijke (nationaalrechtelijke) procedures.
5. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft bij uitspraak van
30 november 2022 [2] geoordeeld dat soortgelijke nationaalrechtelijke procedures zich niet voordoen en dat artikel 1 van de Tijdelijke wet, voor zover dat uitsluit dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een dwangsom verbeurt indien hij na ingebrekestelling niet tijdig een besluit neemt op een asielaanvraag, niet in strijd is met het Unierechtelijk gelijkwaardigheidsbeginsel.
6. Nu artikel 1 van de Tijdelijke wet in dit geval de mogelijkheid van een bestuurlijke dwangsom uitsluit, ziet de rechtbank in wat opposant heeft aangevoerd geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 22 april 2022. Het verzet is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. M.Ch. Grazell, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.