Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 november 2022 in de zaak tussen
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat de toevoeging is verstrekt voor de verlening van rechtsbijstand in de behandeling in eerste aanleg die is geëindigd in 2014. Verweerder stelt dat de verjaringstermijn daarom startte op 31 december 2014 en eindigde op 1 januari 2020. Dat de feitelijke behandeling van het hoger beroep door eiser pas zou zijn geëindigd in januari 2022 maakt niet dat de toepassing van het beleid in dit geval onevenredig is of zou dwingen om de hardheidsclausule toe te passen. Verweerder heeft dit standpunt in bezwaar gehandhaafd.
De rechtbank verwerpt eisers standpunt dat uit de werkinstructie bij artikel 28 van het Bvr 2000 volgt dat de verjaringstermijn gaat lopen vanaf de datum waarop de rechtsbijstand feitelijk is beëindigd, in dit geval het arrest van het Gerechtshof van 26 januari 2022. Verweerder heeft de toevoeging op 1 augustus 2013 verleend “ter zake van misdrijven, eerste aanleg meervoudig” en geen toevoeging voor rechtsbijstand tot in andere procesfasen. Met het strafvonnis van deze rechtbank van 28 maart 2014 heeft de verjaringstermijn dus een aanvang genomen en is geëindigd op 1 januari 2020. Voor het hoger beroep in deze strafzaak is bovendien een afzonderlijke toevoeging aan eiser verstrekt. De beroepsgrond slaagt niet.