Uitspraak
Gerechtshof Den Haag
Arrest
[naam],
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 2 april 2013 tot en met 21 juli 2013 te 's-Gravenhage en/of Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
hij op of omstreeks 22 juli 2013 te Rijswijk en/of 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 22 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
procesafspraken, bijvoorbeeld ten aanzien van bepaalde onderzoekswensen of als het hof komt tot een volstrekt ander inzicht omtrent de bewezenverklaring dan partijen. Het is echter, zoals Duker in zijn proefschrift Legitieme straftoemeting heeft opgemerkt, ‘aanvechtbaar’ de rechter te binden aan een voorstel voor een straf die in onderhandeling tussen de officier van justitie en de verdediging is overeengekomen in die zin dat de rechter die straf na een veroordeling alleen maar kan goedkeuren of afwijzen. De rechter zal een dergelijk voorstel binnen de context van een overbelaste strafrechtspleging niet snel willen afwijzen. Een dergelijk ‘dwingen’ is (aldus nog steeds Duker) “vergelijkbaar met de toezegging van de officier van justitie om een deel van de opgelegde straf niet ten uitvoer te leggen, hetgeen de Hoge Raad juist heeft veroordeeld”. [2] Negen jaar na dit schrijven [3] trad artikel 44a Wetboek van Strafrecht in werking. Vanaf dan is het voor het Openbaar Ministerie in (zeer) bijzondere gevallen legitiem om toezeggingen aan getuigen te doen in ruil voor strafvermindering in hun eigen strafzaak. Uit dat wetsartikel blijkt dat afspraken wat de wetgever betreft niet (geheel) uit den boze zijn, en tevens dat er ook in dergelijke uitzonderlijke gevallen niet voor is gekozen de rechter te
verplichtentot strafvermindering. Op formele gronden is de rechter aan zo’n toezegging niet gebonden en behoeft deze de vordering van het Openbaar Ministerie tot strafvermindering niet te volgen, maar afwijzing zal - als het Openbaar Ministerie een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt hieromtrent formuleert – terdege dienen te worden gemotiveerd en bovendien zullen rechtspolitieke overwegingen de rechter ervan weerhouden al te snel voorbij te gaan aan toezeggingen gedaan door het Openbaar Ministerie. Als er niets te winnen valt zal de regeling weinig toevoegen aan de strafpraktijk. [4]
margesvoorstelt waarbinnen de straftoemeting plaats zou kunnen vinden. Het Openbaar Ministerie zou dan gemotiveerde voorstellen hiertoe kunnen doen, in samenhang met de (eventuele) procesafspraken en met inachtneming van het tijdsverloop. Een dergelijk strafvoorstel is minder dwingend voor de rechter – het is geen kale ‘deal’ in die zin dat de rechter alleen maar kan goedkeuren of afwijzen - en nodigt uit tot argumentatie. Een onderbouwd advies bepaalde bandbreedtes aan te houden geeft inzicht in de afwegingen die ten aanzien van strafdoelen en sanctiemodaliteiten zijn gemaakt en geeft de verdediging de gelegenheid zich bij pleidooi (en eventueel bij dupliek) tot de argumentatie van het Openbaar Ministerie te verhouden. Zo behoudt de procedure voor wat betreft de straftoemeting ook een contradictoir karakter. Het hof zal op het uitdrukkelijk onderbouwd advies van het Openbaar Ministerie gemotiveerd moeten beslissen, en het ligt in de rede dat die motiveringsplicht nog eens extra gewicht moet krijgen als de voorgestelde marges niet in acht worden genomen. Voorts weegt daarbij zwaar de kracht van de gehanteerde argumenten. Hoe sterker het standpunt van het Openbaar Ministerie, al dan niet in combinatie met het weerwerk van de verdediging, over het voetlicht wordt gebracht, hoe zwaarder die argumentatie zal wegen. Het ligt, gelet op de daaraan gekoppelde verzwaarde motiveringsplicht van het hof, in de rede te veronderstellen dat de straftoemetingsbeslissing van het hof bij een goed onderbouwd advies binnen de voorgestelde marges zal blijven en dat alleen in zeer uitzonderlijke gevallen daarvan afgeweken zal worden.
Sniperzijn de strafeisen niet uitvoerig gemotiveerd, en zal het hof een aantal zaken ‘inlezen’ in het voordeel van de verdachte, daarbij overwegend dat dit de eerste zaken zijn die via de ‘versnelde procedure’ worden afgedaan (hetgeen enige ‘kinderziekten’ met zich mee heeft gebracht) en dat ze atypisch zijn in zoverre dat in deze zaken voor zover het hof bekend geen procesafspraken zijn gemaakt, anders dan dat er versneld zou worden geprocedeerd overeenkomstig de voorgestelde werkwijze van de innovatiekamer. Andere procesafspraken zijn in elk geval niet naar voren gebracht op de zitting van 23 september 2021. Dat het Openbaar Ministerie kennelijk wel vooruitlopend op het requisitoir een visie op de bewezenverklaring en de strafeis heeft gedeeld met de verdediging, maakt dit niet anders.
Snipergaat het om ten laste gelegde pleegdata rond 2013.
hoeveelheidvan een bepaalde stof die voorhanden was bij invoer, productie of handel. [11] Er was een tijd dat de straftoemetingsrichtlijn bij in- en uitvoer van lijst I-middelen tot 1000 gram een eis tot 3 jaar was. [12] Dat lijkt niet meer aan de orde in het heden waarin de hoeveelheden geïmporteerde harddrugsvangsten jaar na jaar records breken. Dit fenomeen kan op diverse wijzen worden geïnterpreteerd maar feit is toch, dat er een zekere verschuiving plaatsvindt voor wat betreft de hoogte van de straf(eis) gekoppeld aan het aantal kilo’s. Wat twintig, tien of zelfs nog maar vijf jaar geleden een bijzonder grote hoeveelheid was, is thans nog net zoveel, maar iets minder bijzonder. [13] Een relativering van het aspect van de hoeveelheid harddrugs en een wat zwaarder accent op de gedragingen van de verdachte bij het formuleren van de strafeis is vanwege de maatschappelijke veranderingen voor de hand liggend, en in oudere zaken kan daar aandacht voor zijn.
kanop zichzelf reden zijn om te komen tot strafvermindering. Immers: het algemeen belang wordt door het instemmen met het verkort procederen mede gediend. Dat een verdachte er ook persoonlijk ‘beter van wordt’ doet daaraan niet af. Overigens: omdat cassatie in beginsel mogelijk blijft, is de streep gezet bij het hof niet definitief, maar daaraan kan geen der partijen iets toe- of afdoen en dat zal dan ook bij de straftoemetingsbeslissing van het hof geen rol spelen.
geen algemenestrafkorting geven vanwege de instemming met de versnelde procedure maar per zaak bekijken of er daadwerkelijk aanleiding is om te komen tot strafvermindering. Die aanleiding kan mede gelegen zijn in doelmatigheidsoverwegingen waar de rechter oog voor zal hebben. Maar als gezegd: opgelegd pandoer kunnen ‘strafafspraken’ tussen Openbaar Ministerie en verdediging niet zijn, de rechter houdt ten aanzien van alle vragen van de artikelen 348 en 350 Sv en dus ook die ten aanzien van de op te leggen straf of maatregel zijn eigen verantwoordelijkheid.
BESLISSING
gevangenisstrafvoor de duur van
28 (achtentwintig) maanden.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
mr. T.B. Trotman en mr. B.P. de Boer, in bijzijn van de griffier mr. M.V. Lievers-Roza.