8.3Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende duidelijk heeft gemaakt waarom de noodzaak van de ondersteuning met de overige overgelegde stukken niet duidelijk is gemaakt. Uit de door eiseres overgelegde documenten kan worden afgeleid dat zij tot [jaar 2] op de middelbare school heeft gezeten. Verder volgt uit het door eiser overgelegde diploma en het ‘certificate of national service’ dat hij in de periode [jaar 2] - [jaar 3] bezig was met zijn studie en het uitvoeren van de (sociale) dienstplicht. Hieruit kan worden afgeleid dat eiser in de periode [jaar 2] - [jaar 3] bezig was met zijn studie en het uitvoeren van de sociale dienstplicht, waardoor hij gedurende deze periode mogelijk niet in staat was om in zijn eigen basisbehoeften te voorzien, maar afhankelijk was van de financiële steun van referent. Daarnaast heeft eiser op de zitting verklaard dat vlak na de afronding van de dienstplicht de coronapandemie uitbrak en dat het daarom onmogelijk was voor hem en zijn zus om werk te vinden in Ghana. De rechtbank is – alles overwegende en in samenhang bezien – van oordeel dat eisers hiermee hun economische en sociale toestand in Ghana voldoende hebben aangetoond. Verweerder heeft daarom niet kunnen volstaan met het standpunt dat niet is gebleken dat eisers vanwege hun economische en sociale toestand niet in hun basisbehoeften hebben kunnen voorzien. De rechtbank weegt hierbij ook mee dat verweerder noch in het bestreden besluit, noch op de zitting heeft kunnen toelichten welke andere concrete stukken eisers eventueel nog ter onderbouwing van hun economische en sociale toestand hadden kunnen overleggen.
9. Ook is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van het horen in bezwaar. De in artikel 7:2 van de Awbneergelegde hoorplicht vormt een essentieel onderdeel van de bezwaarprocedure waarvan slechts in uitzonderlijke gevallen kan worden afgezien. De Afdeling heeft in de uitspraak van 6 juli 2022overwogen dat het uitgangspunt is dat een vreemdeling wordt in gehoord in situaties waarin een vreemdeling in de bezwaarfase nog niet alle relevante informatie en bewijsstukken heeft overgelegd die van hem kan worden verwacht, of de situatie waarin er – om welke reden dan ook – nog onduidelijkheden over het te beoordelen feitencomplex bestaan. In deze situaties komt het uitgangspunt dat gehoord moet worden in het bijzonder belang toe, omdat er immers veel omstandigheden denkbaar zijn die meebrengen dat een vreemdeling niet alle verzochte informatie kan overleggen. Een gehoor kan juist dan uitkomst bieden om ontbrekende informatie boven tafel te krijgen, of eventueel te zoeken naar oplossingen voor gerezen problemen. Naar het oordeel van de rechtbank doet een dergelijke situatie zich hier voor. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eisers met de overgelegde stukken niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij ten laste komen van referent, maar heeft – zoals reeds in het voorgaande is overwogen – niet kunnen toelichten welke stukken in dit kader (nog meer) van eisers verwacht hadden kunnen worden. De hoorzitting zou bij uitstek geschikt zijn geweest voor partijen om in gesprek te gaan over de overgelegde bewijsstukken en om te bespreken welke eventueel nog ontbrekende bewijsstukken alsnog zouden kunnen worden ingediend. Ook deze beroepsgrond slaagt.
10. Hieruit volgt dat de bestreden besluiten zijn genomen in strijd met artikel 7:2 en 7:12 van de Awb omdat de rechtbank verweerder niet kan volgen in de conclusie dat eisers niet ten laste komen van hun vader. De overige gronden behoeven geen bespreking. De beroepen zijn gegrond en de rechtbank vernietigt de bestreden besluiten. Verweerder zal daarom nieuwe besluiten moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken. De rechtbank wil hierbij in het kader van finale geschilbeslechting nog het volgende aan partijen meegeven. Verweerder zal gedurende de hoorzitting eisers moeten horen over de vraag of zij ten laste komen van referent en de bewijsstukken die in dit kader door eisers zijn en eventueel nog moeten worden ingediend. Hierbij dient verweerder in ieder geval toe te lichten welke concrete stukken eisers nog zouden kunnen overleggen om de noodzaak van de ondersteuning door referent te onderbouwen en bij eisers na te gaan of zij daadwerkelijk in staat zijn dergelijke stukken te overleggen. Daarnaast dient verweerder op de hoorzitting te verduidelijken waarom de verklaring van de moeder van eisers niet aan de legalisatievereisten voldoet en toe te lichten wat er nog gedaan moet worden om aan die eisen te voldoen. Ook wordt van verweerder verwacht dat hij eisers bevraagt over de economische en sociale toestand waarin zij zich bevonden in Ghana, waarbij in het bijzonder moet worden ingegaan op de gevolgen van de coronapandemie voor hun mogelijkheden om in Ghana werk te vinden en in hun eigen basisbehoeften te voorzien. Tot slot moet in het kader van de vraag of referent eiseres reëel heeft ondersteund ook aan de orde komen hoe het proces van geldoverboekingen door referent aan eisers feitelijk heeft plaatsgevonden. In dat verband hebben eisers op de zitting uitgelegd dat zij samenwoonden in het huis van hun moeder en dat hun vader geld overmaakte via een betaaldienst (Unity Monitary Services) voor de overboekingen naar Ghana. Vader en eiser hebben naar voren gebracht dat eiser op een locatie van deze betaaldienst in Ghana vervolgens het geld kon ophalen dat voor hem en zijn zus was bestemd. Aan elke overboeking waren transactiekosten verbonden, zodat dit de meest duurzame manier om geld over te maken naar Ghana was.
Ten aanzien van de verzoeken om een voorlopige voorziening
11. De gevraagde voorzieningen strekken er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op de beroepen. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorzieningen, gelet op het feit dat de rechtbank vandaag op de beroepen heeft beslist.
Ten aanzien van de beroepen en de verzoeken om een voorlopige voorziening
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 4.554,- (2 punten voor het indienen van de beroepschriften, 2 punten voor het indienen van de verzoekschriften en 2 punten voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,-, en een wegingsfactor 1).