ECLI:NL:RBDHA:2022:14439

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 oktober 2022
Publicatiedatum
4 januari 2023
Zaaknummer
NL22.19118
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 oktober 2022 uitspraak gedaan over de maatregel van bewaring van een eiser, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die was opgelegd op 22 september 2022. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was, omdat onvoldoende was gemotiveerd waarom er zicht op uitzetting naar Marokko zou zijn, ondanks eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State die dit tegenspraken. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser gegrond en beval de opheffing van de maatregel met ingang van 4 oktober 2022. Tevens werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.330,- aan de eiser, alsook tot het vergoeden van de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.518,00. De rechtbank benadrukte dat de standaardmotivering in de maatregel niet volstond en dat er specifieke motivering vereist was in het geval van de eiser. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 10 oktober 2022, en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.19118
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: R.L.F. Zandbelt).

Procesverloop

Bij besluit van 22 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 4 oktober 2022 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 4 oktober 2022;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.330,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,00.

Overwegingen

De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] . De opgelegde maatregel strekt ertoe eisers uitzetting naar Marokko mogelijk te maken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in haar uitspraken van 25 januari 2021(ECLI:NL:RVS:2021:134) en 9 september 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2600) geoordeeld dat zicht op uitzetting naar Marokko ontbreekt.
De rechtbank is van oordeel dat in de maatregel van bewaring onvoldoende is gemotiveerd waarom, ondanks het oordeel van de Afdeling, er in het geval van eiser wel sprake zou zijn van zicht op uitzetting naar Marokko.
Naar het oordeel van de rechtbank kon verweerder onder deze omstandigheden niet volstaan met de in het formulier M109 opgenomen standaardmotivering, maar had verweerder in de maatregel moeten motiveren waarom in het geval van eiser het zicht op uitzetting naar Marokko niet ontbreekt. De rechtbank verwijst naar haar uitspraak van 27 juli 2022 (ECLI:NL:RBAMS:2022:4457).
Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig. Bij dit oordeel behoeft hetgeen verder is aangevoerd geen bespreking meer. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel met ingang van heden 4 oktober 2022.
Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 13 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 1 x € 130,- (verblijf politiecel) en 12 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.330,-.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2022 door mr. A.J. Dondorp, rechter, in aanwezigheid van M.M.J. Mooijer, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op: 10 oktober 2022
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.