ECLI:NL:RBDHA:2022:14437

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 december 2022
Publicatiedatum
4 januari 2023
Zaaknummer
NL22.26340 en NL22.26385
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 december 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een terugkeerbesluit en een maatregel van bewaring. Eiser, een Ghanese vreemdeling, had beroep ingesteld tegen de besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die hem een terugkeerbesluit had opgelegd en hem in bewaring had gesteld. Eiser betwistte de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring, onder andere omdat hij stelde dat het terugkeerbesluit niet aan hem was uitgereikt. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was dat het terugkeerbesluit op de juiste wijze aan eiser was bekendgemaakt en dat de maatregel van bewaring op basis van de geldige gronden was opgelegd. De rechtbank concludeerde dat de beroepsgronden van eiser niet slaagden, en verklaarde de beroepen ongegrond. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen, maar de rechtbank veroordeelde de staatssecretaris tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.518,00. De rechtbank oordeelde dat de medische omstandigheden van eiser voldoende waren meegewogen, en dat er geen onregelmatigheden waren vastgesteld die de rechtmatigheid van de maatregel in twijfel trokken. Eiser had ook geen voldoende onderbouwing gegeven voor zijn stelling dat zijn medische problemen een lichter middel vereisten. De rechtbank benadrukte dat de staatssecretaris voortvarend handelde in de uitzetting van eiser, en dat er geen gronden waren om de maatregel van bewaring onrechtmatig te verklaren.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.26340 en NL22.26385

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. P. Scholtes),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

Procesverloop

Bij besluit van 21 december 2022 (bestreden besluit 1) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd. Verweerder heeft op diezelfde dag aan eiser de maatregel van bewaring (bestreden besluit 2) op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen de maatregel van bewaring moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft de beroepen op 28 december 2022 op zitting behandeld in Breda. Eiser is via een beeldverbinding verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen B.H.M. Brunschot. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Ghanese nationaliteit te hebben.
Bestreden besluit 1: het terugkeerbesluit
2. Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is, omdat niet is gebleken dat het terugkeerbesluit van 21 december 2022 dat aan de maatregel ten grondslag is gelegd, aan hem is uitgereikt. Hieruit volgt dat er geen geldig terugkeerbesluit aan eiser is opgelegd zodat de bewaring van meet af aan onrechtmatig is. Verder is het eiser niet duidelijk of er aan hem ook een inreisverbod is opgelegd.
3. De rechtbank gaat er op basis van de haar ter beschikking gestelde stukken vanuit dat aan eiser een terugkeerbesluit is opgelegd en geen inreisverbod. De rechtbank volgt eiser verder niet in zijn stelling dat het terugkeerbesluit niet aan hem is uitgereikt. Op pagina drie van het terugkeerbesluit is namelijk expliciet opgenomen dat een afschrift van het besluit onmiddellijk aan de vreemdeling is uitgereikt. Dit besluit is voorzien van een geldige handtekening. De rechtbank gaat dan ook uit van de mededeling in het ondertekende besluit. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat het terugkeerbesluit niet op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. De enkele ontkenning door eiser dat het terugkeerbesluit niet aan hem is uitgereikt is onvoldoende om hieraan te twijfelen.
4. Eiser bestrijdt ook alle zware en lichte gronden die aan het terugkeerbesluit ten grondslag zijn gelegd, namelijk:
Als zware gronden, dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden, dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. Eiser betwist de zware grond 3a. Hij is Nederland namelijk ingereisd op 19 mei 2018 met een paspoort en een visum geldig van 10 mei 2018 tot 24 juni 2018. Ter onderbouwing verwijst eiser naar stuk 23 in het dossier. Dit betreft een kopie van eisers paspoort met een geldig visum en een Nederlandse inreisstempel. Ook betwist eiser de zware grond 3b. Onduidelijk is hoe eiser zich aan het toezicht heeft onttrokken. In de motivering van het terugkeerbesluit is slechts opgenomen dat eiser niet op de genoemde vorderingsdatum is verschenen, maar dit is verder niet nader onderbouwd of gemotiveerd. Eiser betwist tot slot de lichte grond 4c. Eiser is niet in staat gesteld om bij de politie informatie te verstrekken over zijn verblijfplaats. Hij heeft namelijk adresgegevens van een persoon bij wie hij kan verblijven.
6. Verweerder heeft ter zitting de zware grond 3a laten vallen. Zware grond 3b heeft verweerder wel gehandhaafd.
7. Ter zitting heeft verweerder, daarnaar gevraagd, meegedeeld dat het stuk waaruit blijkt dat eiser gevorderd was om te verschijnen bij de vreemdelingenpolitie niet in het dossier zit. De feitelijke juistheid van zware grond 3b is hierdoor niet vast te stellen. Zware grond 3b kan dan ook niet aan het terugkeerbesluit ten grondslag worden gelegd. De beroepsgrond van eiser over de lichte grond 4c slaagt niet. Vaststaat dat eiser niet met een vaste woon- of verblijfsplaats staat ingeschreven in de BRP. [1] De enkele stelling dat eiser adresgegevens heeft van een persoon bij wie hij kan verblijven is onvoldoende voor het oordeel dat hij een vaste woon- of verblijfplaats heeft. Verweerder heeft lichte grond 4c dan ook terecht aan eiser tegengeworpen. Verweerder heeft tevens de lichte grond 4d terecht aan eiser tegengeworpen nu hij slechts heeft verklaard dat hij financieel wordt ondersteund door leden van de kerk.
8. Nu ten minste twee van de gronden uit artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb van toepassing zijn, kan er een risico op onttrekking aan het toezicht in de zin van artikel 62, tweede lid, onder a, van de Vw worden aangenomen. Aan de bewaringsmaatregel ligt dan ook een geldig terugkeerbesluit ten grondslag.
Bestreden besluit 2: de maatregel van bewaring
Ophouding
9. Eiser voert aan dat zijn ophouding te lang heeft geduurd. De termijn van zes uur is overschreden zonder geldige reden. Dit maakt de maatregel onrechtmatig.
10. Op grond van artikel 50, tweede en derde lid, van de Vw mag een vreemdeling niet langer dan zes uren worden opgehouden. Niet in geschil is dat dat de ophouding met 15 minuten is overschreden. Dit gebrek leidt echter in dit geval niet tot onrechtmatigheid van de maatregel. Het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling heeft namelijk plaatsgevonden binnen de termijn voor ophouding, om 16:17 uur. [2] Verder waren de gronden voor ophouding aanwezig.
Rechtsbijstand
11. Eiser voert aan dat zijn recht op rechtsbijstand is geschonden. Nu hij geen bijstand heeft gehad van een advocaat is hij in zijn belangen geschaad. Met bijstand van een advocaat had eiser duidelijker kunnen aangeven wat zijn medische klachten waren. Verder had hij meer kunnen aanvoeren ten aanzien van de lichte gronden en in het kader van het lichter middel. Tot slot had de verwarring over een asielaanvraag voorkomen kunnen worden.
12. Uit het
“HV21 Formulier bijzonderheden zaak”blijkt het volgende. Een medewerker van de AVIM [3] heeft contact opgenomen met de voorkeursadvocaat van eiser. Deze heeft meegedeeld dat hij richting het bureau zou komen om eiser bij te staan. Vervolgens is een bevestigingsmail ontvangen van de piketcentrale met daarop een andere piketadvocaat vermeld. Daaropvolgend is er telefonisch contact geweest met de piketcentrale waarna in overleg met een collega van de AVIM is doorgegeven aan de piketcentrale dat de voorkeursadvocaat in eerste instantie de bijstand doet en dat hij de kosten van de rechtsbijstand moet bespreken met eiser. Tevens is in dit stuk opgenomen dat de piketcentrale de piketadvocaat ging afbellen.
13. Uit het proces-verbaal van gehoor blijkt dat er telefonisch contact is geweest met de voorkeursadvocaat van eiser. Tevens volgt uit dit proces-verbaal dat het gehoor is aangevangen om 16.17 uur. Gebleken is dat is gewacht op de aanwezigheid van een advocaat, omdat eiser heeft gezegd dat hij een advocaat bij het gehoor wilde. Verweerder heeft de wachttijd in acht genomen en mocht daarna beginnen met het gehoor. Ter zitting heeft verweerder zich verder terecht op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat eiser onvoldoende is begrepen. Eiser is dan ook niet in zijn belangen is geschaad. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Gronden
14. Verweerder heeft aan de maatregel van bewaring dezelfde zware en lichte gronden ten grondslag gelegd als aan het terugkeerbesluit. Gelet op wat in rechtsoverweging 4. t/m 8. is overwogen concludeert de rechtbank dat de lichte gronden 4c en 4d voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen.
Lichter middel
15. Eiser voert aan dat de medische omstandigheden niet nadrukkelijk dan wel onvoldoende bij de belangenafweging zijn betrokken. Dit had duidelijker in de belangenafweging moeten worden betrokken nu detentie voor eiser bijzonder zwaar is door zijn medische problematiek.
16. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat ten tijde van de inbewaringstelling niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend toe te passen was, gelet op het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat niet gebleken is van omstandigheden die de detentie van eiser onevenredig bezwarend maken. Verweerder heeft daarbij de door eiser aangevoerde medische omstandigheden meegewogen in de maatregel, maar terecht gesteld dat deze omstandigheden de inbewaringstelling niet belemmeren en eiser medische zorg in het detentiecentrum kan krijgen. Eiser heeft niet concreet onderbouwd dat zijn medische problemen van dien aard zijn dat zij een bijzondere omstandigheid opleveren die zou moeten leiden tot het opleggen van een lichter middel.
Voortvarend handelen
17. De rechtbank stelt vast dat een vertrekgesprek heeft plaatsgevonden met eiser op 27 december 2022. Verder is op 27 december 2022 een laissez-passer aanvraag naar de afdeling Internationale aangelegenheden van de DT&V [4] gestuurd ter verdere afhandeling. Verweerder handelt dan ook voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser.
Terugkeer
18. Voor zover eiser zich op het standpunt heeft gesteld dat er veel aandacht moet zijn voor zijn handicap bij een eventuele terugkeer naar Ghana, heeft verweerder er terecht op gewezen dat het zover nog niet is. Verweerder heeft tevens toegezegd dat op het moment dat terugkeer aan de orde is de maatregelen die noodzakelijk zijn zullen worden getroffen.
Ambtshalve toetsing
19. De rechtbank overweegt ten slotte dat zij, nu zij gehouden is de maatregel van bewaring ambtshalve op rechtmatigheid te beoordelen, [5] ook los van wat eiser zelf aanvoert geen onregelmatigheden heeft vastgesteld die leiden tot onrechtmatigheid van de maatregel.
Over de beroepen
20. De beroepen zijn ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
21. Gelet op wat is overwogen in rechtsoverweging 9. en 10. bestaat aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart de beroepen ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,00 (vijftienhonderdachttien euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 2 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 1 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Basisregistratie Personen.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3663.
3.Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel.
4.Dienst Terugkeer en Vertrek.
5.Zoals is bevestigd door het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022 in de gevoegde zaken C704/20 en C-39/21.