ECLI:NL:RBDHA:2022:14435

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 december 2022
Publicatiedatum
4 januari 2023
Zaaknummer
NL22.25314
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 59b Vreemdelingenwet 2000; beoordeling van de noodzaak van bewaring en de grondslagen voor ophouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 december 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Marokkaanse nationaliteit hebbende, had beroep ingesteld tegen het besluit van 7 december 2022, waarin de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000 was opgelegd. De rechtbank heeft het onderzoek op 21 december 2022 in Middelburg behandeld, maar dit werd aangehouden. De behandeling werd voortgezet op 28 december 2022 in Breda, waar eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk. De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring noodzakelijk was voor de vaststelling van de identiteit en nationaliteit van eiser, ondanks dat eiser geen identiteitsdocumenten had en gebruik maakte van verschillende aliassen. De rechtbank oordeelde dat de grondslag voor de ophouding niet juist was, maar dat dit gebrek niet leidde tot onrechtmatigheid van de maatregel. Eiser's argumenten dat de bewaring niet noodzakelijk was, werden verworpen. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring terecht was opgelegd en het beroep ongegrond was. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen, maar verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,00. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.25314

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.S. Yap),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

Procesverloop

Bij besluit van 7 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het onderzoek eerst op 21 december 2022 op zitting behandeld in Middelburg. Na opening van het onderzoek heeft de behandelend voorzitter met instemming van beide partijen besloten om het onderzoek ter zitting aan te houden.
De rechtbank heeft de behandeling van het beroep voortgezet op 28 december 2022 in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Z. Hamidi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
Maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag.
Verweerder heeft als zware gronden [1] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [2] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Ophouding
3. De rechtbank is met eiser van oordeel dat artikel 50, derde lid, van de Vw een onjuiste grondslag voor de ophouding was. Niet in geschil is dat eiser niet beschikt over een identiteitsdocument en dat hij gebruik heeft gemaakt van verschillende aliassen. Verweerder heeft daarom ten onrechte geconstateerd dat eisers identiteit bij de ophouding onmiddellijk kon worden vastgesteld. Volgens vaste rechtspraak leidt dit gebrek niet zonder meer tot onrechtmatigheid van de daaropvolgende maatregel van bewaring, maar dient er een belangenafweging plaats te vinden. Deze valt in het voordeel van verweerder uit. Eiser is door het gebrek namelijk niet in zijn belangen geschaad, nu de gevolgen voor hem niet anders zouden zijn geweest als hij op de juiste grondslag was opgehouden.
Grondslag en gronden van de maatregel
4. Eiser voert aan dat bewaring niet noodzakelijk was met het oog op de vaststelling van zijn identiteit of nationaliteit. Hij is immers gecontroleerd overgedragen op grond van de Dublinverordening. [3] Dit is volgens eiser ook relevant in het kader van het onttrekkingsrisico en het ontwijken of belemmeren van de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure. Ook betwist eiser hiermee zware grond 3a. Daarnaast wordt zware grond 3d betwist; eiser werkt namelijk voldoende mee aan zijn identiteit en nationaliteit.
5. De beroepsgrond dat de bewaring niet noodzakelijk was met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser slaagt niet. Het enkele feit dat eiser op grond van de Dublinverordening [4] aan Nederland is overgedragen maakt niet dat de identiteit en nationaliteit van eiser vaststond. Daarbij komt dat uit het claimakkoord van 17 november 2022 volgt dat eiser met een andere naam en geboortedatum staat geregistreerd in België. Eiser kon dus in bewaring worden gesteld op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw.
6. Ten aanzien van zware grond 3a verwijst verweerder in de motivering van de maatregel terecht op eisers verklaring dat hij niet in het bezit is van een visum, paspoort of enig ander document waaruit zijn identiteit blijkt. De enkele omstandigheid dat eiser gecontroleerd is overgedragen op grond van de Dublinverordening maakt niet dat eiser op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen dan wel een poging daartoe heeft gedaan. Eiser werkt voorts ook niet voldoende mee aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit. Gebleken is dat eiser meerdere aliassen heeft opgegeven. Verder heeft eiser verklaard dat hij zijn paspoort niet heeft meegenomen naar Nederland, omdat hij niet teruggestuurd wilde worden. Zware grond 3d is dan ook feitelijk juist.
7. De zware gronden 3a en 3d zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. De rechtbank constateert na ambtshalve toetsing dat de gronden 3b, 3c, 3e, 3f en 3i, feitelijk juist zijn en dat dit in combinatie met de zware gronden 3a en 3d voldoende grondslag biedt om de maatregel van bewaring te dragen op de beruste grondslag. Uit deze gronden blijkt ook het risico op onttrekking aan het toezicht.
Lichter middel
8. Verweerder heeft voorts voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend is om het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken te ondervangen. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat evenmin is gebleken van omstandigheden die detentie voor eiser onredelijk bezwarend maken.
Zicht op uitzetting
9. Voor de bewaringsgrondslag als bedoeld in artikel 59b, eerste lid, van de Vw is zicht op uitzetting geen voorwaarde, omdat zicht op uitzetting in dat geval niet aan de orde is. [5] Een maatregel als de onderhavige kan namelijk uitsluitend worden opgelegd aan een vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft, zodat van uitzetting (nog) geen sprake is. De beroepsgronden over het zicht op uitzetting treffen dan ook geen doel.
Ambtshalve toetsing
10. De rechtbank overweegt tenslotte dat zij, nu zij gehouden is de maatregel van bewaring ambtshalve op rechtmatigheid te beoordelen [6] , ook los van wat eiser zelf aanvoert geen onregelmatigheden heeft vastgesteld die leiden tot onrechtmatigheid van de maatregel.
Slotsom
11. De maatregel van bewaring is terecht aan eiser opgelegd. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Nu er een gebrek in de ophouding is geconstateerd ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten. [7] Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,00 (vijftienhonderdachttien euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr.N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
2.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3.Verordening (EU) Nr. 604/2013.
4.Verordening (EU) Nr. 604/2013.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1813.
6.HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1498.