In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 juni 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Nigeriaanse man, een opvolgende asielaanvraag heeft ingediend. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid buiten behandeling gesteld omdat deze niet volledig was ingevuld. Eiser had verklaard dat hij problemen ondervond door de moord op zijn vader en dat hij gedwongen had gewerkt als prostituee, wat hem bij terugkeer naar Nigeria een reëel risico op schade zou opleveren. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 30 mei 2022, waarbij zowel eiser als verweerder zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden.
De rechtbank overwoog dat de aanvraag summier was ingevuld, maar dat er voldoende informatie was om de aanvraag inhoudelijk te behandelen. De rechtbank stelde vast dat verweerder niet adequaat had gereageerd op de nieuwe informatie die eiser had ingediend, en dat er sprake was van een motiveringsgebrek. De rechtbank concludeerde dat verweerder de aanvraag niet zonder meer buiten behandeling had mogen stellen en dat de verzoeken om aanvullende informatie niet voldoende waren gemotiveerd.
Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de aanvraag terecht buiten behandeling was gesteld, maar dat de motivering van verweerder tekortschietend was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.518,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.