ECLI:NL:RBDHA:2022:14421

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 december 2022
Publicatiedatum
3 januari 2023
Zaaknummer
C/09/638395 / FA RK 22-7827
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale kinderontvoering en verzoek tot teruggeleiding van een minderjarige naar Zwitserland

In deze zaak betreft het een verzoek tot teruggeleiding van een minderjarige, [voornaam minderjarige01], naar Zwitserland, ingediend door de vader. De rechtbank Den Haag heeft op 28 december 2022 uitspraak gedaan in deze kwestie. De minderjarige is geboren in 2009 in Zwitserland en heeft daar tot de zomervakantie van 2022 gewoond. De vader, wonende in Zwitserland, heeft verzocht om teruggeleiding op basis van het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen. De moeder, die met de minderjarige in Nederland verblijft, heeft betoogd dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige inmiddels in Nederland ligt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige nog steeds in Zwitserland is, omdat zij daar haar sociale en familiale banden heeft en daar naar school ging. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen onvoorwaardelijke toestemming van de Zwitserse rechter is verleend voor de verhuizing van de minderjarige naar Nederland.

De rechtbank heeft het verzet van de minderjarige tegen terugkeer naar Zwitserland serieus genomen, gezien haar leeftijd en de psychologische impact van de situatie. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de minderjarige zich verzet tegen terugkeer en dat dit verzet authentiek is. Gezien deze omstandigheden heeft de rechtbank het verzoek tot teruggeleiding afgewezen. De rechtbank heeft ook de zorgen over de psychologische toestand van de minderjarige erkend en heeft de ouders aangespoord om samen te werken aan een oplossing voor hun geschillen. De proceskosten zijn gecompenseerd, en de werkzaamheden van de bijzondere curator zijn beëindigd, tenzij er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

Rechtbank Den HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 22-7827
Zaaknummer: C/09/638395
Datum beschikking: 28 december 2022

Internationale kinderontvoering

Beschikking op het op 19 november 2022 ingekomen verzoek van:

[naam01] ,

de vader,
wonende te [woonplaats01] , Zwitserland,
advocaat: mr. R. Amato te Apeldoorn.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[naam02] ,

de moeder,
wonende te [woonplaats02] ,
advocaat: mr. R. de Falco te Amsterdam.

Procedure

Bij beschikking van 25 november 2022 is [bijzondere curator01] tot bijzondere curator benoemd over de minderjarige [minderjarige01] , geboren op [geboortedatum01] 2009 te [geboorteplaats01] , Zwitserland. Iedere verdere beslissing is aangehouden en de zaak is verwezen naar de meervoudige kamer.
De rechtbank heeft opnieuw kennisgenomen van de stukken, waaronder nu ook:
  • het bericht van 28 november 2022, met bijlagen, van de vader;
  • het verslag van 8 december 2022 van [bijzondere curator01] ;
  • het verweerschrift met producties van de moeder.
De rechtbank heeft op 13 december 2022 een brief van [voornaam minderjarige01] ontvangen waaruit blijkt dat zij graag met de griffier en de rechters komt praten.
[voornaam minderjarige01] is op 14 december 2022 in raadkamer door de rechters, in het bijzijn van de bijzondere curator [bijzondere curator01] , gehoord.
Op 14 december 2022 is de behandeling op de zitting van de meervoudige kamer voortgezet. Hierbij zijn verschenen:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk, [tolk01] ;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat (digitaal) en mr. F.M.N. Janssen;
  • [bijzondere curator01] (bijzondere curator in deze zaak);
  • [bijzondere curator02] (bijzondere curator in de zaak met kenmerk c/13/721945 / FA RK 22-5255 bij de rechtbank Amsterdam);
  • [naam03] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
De advocaat van de moeder heeft op de zitting een nadere productie (overzicht van de procedures in Zwitserland) overgelegd.

Beoordeling

Teruggeleiding
Rechtsmacht
Het verzoek van de vader is gebaseerd op het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het Verdrag). Nederland en Zwitserland zijn partij bij het Verdrag.
De Nederlandse rechter heeft rechtsmacht om kennis te nemen van het onderhavige teruggeleidingsverzoek, gelet op de werkelijke verblijfplaats van [voornaam minderjarige01] in Nederland (zie HR 9 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU2834). Op grond van artikel 11 lid 1 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering is de rechtbank Den Haag bevoegd kennis te nemen van alle zaken met betrekking tot de gedwongen afgifte van een internationaal ontvoerd kind aan degene aan wie het gezag over het kind toekomt en de teruggeleiding van een zodanig kind over de Nederlandse grens.
Het Verdrag heeft – voor zover hier van belang – tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht naar of worden vastgehouden in een Verdragsluitende staat. Het Verdrag beoogt hiermee een zo snel mogelijk herstel van de situatie waarin het kind zich bevond direct voorafgaand aan de ontvoering of vasthouding. Een snel herstel van de aan de ontvoering of vasthouding voorafgaande situatie wordt geacht de schadelijke gevolgen hiervan voor het kind te beperken.
Ongeoorloofde overbrenging of vasthouding in de zin van artikel 3 van het Verdrag
Er is sprake van ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde vasthouding in de zin van het Verdrag wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren geschiedt in strijd met een gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of
gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden (artikel 3 van het Verdrag).
Niet in geschil is dat het gezagsrecht gezamenlijk daadwerkelijk werd uitgeoefend op het tijdstip van de vasthouding/overbrenging, dan wel zou zijn uitgeoefend, indien de vasthouding/overbrenging niet had plaatsgevonden.
Tussen de ouders is wel in geschil of de gewone verblijfplaats van [voornaam minderjarige01] al dan niet naar Nederland zou zijn verplaatst. De moeder heeft in dat kader gesteld dat het niet terugkeren van [voornaam minderjarige01] naar Zwitserland na de zomervakantie van 2022 niet ongeoorloofd was, omdat de gewone verblijfplaats van [voornaam minderjarige01] al eerder, in 2020 en/of 2021, naar Nederland was verplaatst.
De rechtbank stelt voorop dat het begrip ‘gewone verblijfplaats’ een feitelijk begrip is waaraan inhoud wordt gegeven door de feiten en omstandigheden van het concrete geval. Daarbij gaat het, kort gezegd, om de plaats waarmee het kind onmiddellijk voorafgaande aan zijn overbrenging of achterhouding maatschappelijk de nauwste binding heeft. Daarbij zijn, naast de fysieke aanwezigheid van het kind in een lidstaat, in het bijzonder van belang de omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat deze aanwezigheid niet tijdelijk of toevallig is en dat de verblijfplaats van het kind een zekere integratie in een sociale en familiale omgeving tot uitdrukking brengt. Daarbij moet onder meer rekening worden gehouden met de duur, de regelmaat, de omstandigheden en de redenen van het verblijf op het grondgebied van een lidstaat, de nationaliteit van het kind, de plaats waar en de omstandigheden waaronder het naar school gaat, de talenkennis en de familiale en sociale banden van het kind in die staat. Voorts kan de bedoeling van de ouders om zich met het kind in een andere staat te vestigen, waaraan uiting is gegeven door maatregelen, een aanwijzing voor de verplaatsing van de gewone verblijfplaats zijn. Ook de leeftijd van het kind en zijn sociale en familiale omgeving zijn van wezenlijk belang voor de vaststelling van de gewone verblijfplaats. Daarbij geldt in het bijzonder dat de omgeving van een jong kind in wezen een familiale omgeving is, waarvoor de persoon of personen bij wie het kind woont, die daadwerkelijk gezag over hem uitoefenen en voor hem zorgen, bepalend is of zijn.
De rechtbank volgt de moeder niet in het standpunt dat de gewone verblijfplaats van [voornaam minderjarige01] al in 2020 en/of 2021 naar Nederland zou zijn verplaatst. Hoewel de moeder de wens had om met [voornaam minderjarige01] naar Nederland te verhuizen en daartoe een rechtszaak had aangespannen, lag het zwaartepunt van het leven van [voornaam minderjarige01] nog in Zwitserland. [voornaam minderjarige01] heeft de Zwitserse nationaliteit, zij ging tot de zomervakantie van 2022 in Zwitserland naar school, haar familie woont daar en zij heeft daar ook vrienden. [voornaam minderjarige01] verbleef enkel in de vakanties in Nederland. De gewone verblijfplaats onmiddellijk voorafgaand aan de overbrenging of vasthouding van [voornaam minderjarige01] is zodoende in Zwitserland.
Nog afgezien van het voorgaande, kan de gewone verblijfplaats van [voornaam minderjarige01] alleen eerder naar Nederland zijn verplaatst als op dat moment geen sprake was van een ongeoorloofde overbrenging en/of achterhouding. Niet in geschil is dat de vader op geen enkel moment heeft ingestemd met de overbrenging naar of achterhouding in Nederland van [voornaam minderjarige01] .
Volgens de moeder is er echter geen sprake van ongeoorloofde overbrenging en/of achterhouding omdat de Zwitserse rechter toestemming heeft verleend voor de verhuizing van [voornaam minderjarige01] naar Nederland. De vader stelt zich op het standpunt dat er nog altijd geen definitieve rechterlijke uitspraak is gedaan over een mogelijke verhuizing van [voornaam minderjarige01] . Er loopt volgens de vader nog een procedure in hoger beroep.
Bij de beantwoording van de vraag of de moeder toestemming had voor de verhuizing van [voornaam minderjarige01] naar Nederland acht de rechtbank het volgende van belang.
Uit de door beide partijen overgelegde stukken van de gerechtelijke procedures in Zwitserland blijkt dat de ouders al sinds 2016 met elkaar in een juridische strijd zijn verwikkeld over de vraag of de moeder zich met [voornaam minderjarige01] in Nederland mag vestigen. Het hof van beroep van het Kanton [plaats01] heeft op [beschikkingsdatum01] 2019 het volgende beslist (citaat uit de door de moeder overgelegde vertaling):
“5. Het verzoek van [naam02] wordt gedeeltelijk ingewilligd, in die zin dat de overbrenging van [minderjarige01] met haar moeder naar Nederland wordt toegestaan zodra de nieuwe beschikking waarbij de onderhoudsbijdrage zal zijn geregeld en de persoonlijke relatie van de dochter met haar vader na haar vertrek is geregeld, ten uitvoer is gelegd.”De federale rechtbank heeft het beroep van de vader tegen deze beslissing niet ontvankelijk verklaard omdat het was ingesteld tegen een besluit waartegen geen onmiddellijk beroep omdat het niet voldeed aan de vereisten van artikel 93, lid1, LTF. (zie beslissing [beschikkingsdatum02] 2021 pagina 12, onder G). Op [beschikkingsdatum03] 2020 heeft de kantonrechter van [plaats02] bij voorlopige voorziening toegestaan dat de moeder met [voornaam minderjarige01] naar Nederland zou vertrekken. Deze beslissing is op [beschikkingsdatum04] 2020 door het hof van beroep geschorst. De moeder en [voornaam minderjarige01] zijn hierop teruggekeerd naar Zwitserland. Het beroep van de moeder tegen de beslissing van het hof van beroep is door de Federale rechtbank op [beschikkingsdatum05] 2021 verworpen. Vervolgens heeft de praetor van het rechtsgebied [plaats02] op [beschikkingsdatum02] 2021 een beslissing genomen over de kinderalimentatie en de contactregeling tussen [voornaam minderjarige01] en de vader. De vader is tegen deze beslissing in hoger beroep gegaan.
Uit de hiervoor vermelde uitspraken van de Zwitserse gerechten leidt de rechtbank af dat er de beslissing waarbij de moeder toestemming is verleend met [voornaam minderjarige01] naar Nederland te verhuizen nog niet in kracht van gewijsde is. Weliswaar is met de beslissing van [beschikkingsdatum02] 2021 aan de voorwaarden uit de beslissing van [beschikkingsdatum01] 2019 voldaan, maar deze regeling is door het ingestelde hoger beroep nog niet definitief, terwijl er voorts nog appel mogelijk is tegen de beslissing van hof van beroep van [beschikkingsdatum01] 2019. Daarmee had de moeder nog geen onvoorwaardelijke toestemming om in de zomervakantie van 2022 met [voornaam minderjarige01] naar Nederland te verhuizen. De keerzijde van deze rechtsgang is dat [voornaam minderjarige01] al ruim zes jaar – bijna de helft van haar leven – in onzekerheid verkeerd over de vraag waar zij zal gaan wonen. De rechtbank vindt dit zeer zorgelijk voor de ontwikkeling van [voornaam minderjarige01] , die hier zichtbaar onder lijdt, zoals blijkt uit de diverse verslagen van hulpverleners. De ouders zouden in het belang van [voornaam minderjarige01] de procedures moeten stoppen en haar in gezamenlijkheid duidelijkheid moeten geven over haar toekomstperspectief.
Uit het vorenstaande volgt dat met het niet terugkeren van [voornaam minderjarige01] naar Zwitserland na de zomervakantie van 2022 sprake is van een ongeoorloofde overbrenging/achterhouding in de zin van artikel 3 van het Verdrag. Het voorgaande brengt óók mee dat een eventuele eerdere overbrenging naar of achterhouding in Nederland van [voornaam minderjarige01] in 2020 of 2021 ongeoorloofd was en haar gewone verblijfplaats dus niet toen al naar Nederland kan zijn verplaatst. Ook toen was er immers nog geen definitieve uitspraak over de toestemming om met [voornaam minderjarige01] naar Nederland te verhuizen.
Onmiddellijke terugkeer in de zin van artikel 12 van het Verdrag
Ingevolge artikel 12 lid 1 van het Verdrag wordt de onmiddellijke terugkeer van een kind gelast wanneer er minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging of het niet doen terugkeren van een kind en het tijdstip van indiening van het verzoek bij de rechtbank.
Nu er minder dan één jaar is verstreken tussen de laatste overbrenging/vasthouding van [voornaam minderjarige01] naar/in Nederland en het tijdstip van indiening van het verzoek, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of [voornaam minderjarige01] in Nederland is geworteld en dient in beginsel de onmiddellijke terugkeer van [voornaam minderjarige01] te volgen, tenzij er sprake is van één of meer weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 van het Verdrag.
De moeder heeft betoogd dat er sprake is van de weigeringsgronden, zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 sub b en artikel 13 lid 2 van het Verdrag. De rechtbank overweegt als volgt.
Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 2 van het Verdrag
Ingevolge artikel 13 lid 2 van het Verdrag kan de rechtbank weigeren de terugkeer van het kind te gelasten, indien zij vaststelt dat het kind zich verzet tegen zijn terugkeer en een leeftijd en mate van rijpheid heeft bereikt, die rechtvaardigt dat met zijn mening rekening wordt gehouden. Bij de beoordeling van deze bezwaren stelt de rechtbank voorop dat verzet als bedoeld in artikel 13, lid 2 van het Verdrag meer inhoudt dan de enkele wens ergens niet meer te willen wonen en in het huidige land te willen blijven.
De rechtbank stelt voorop dat [voornaam minderjarige01] een leeftijd – ruim 13 jaar – en mate van rijpheid heeft bereikt die rechtvaardigt dat met haar mening rekening wordt gehouden. [voornaam minderjarige01] is een intelligent meisje dat nu in de brugklas van het VWO zit en al behoorlijk goed Nederlands spreekt. [voornaam minderjarige01] verkeert, zoals hiervoor is overwogen, al jarenlang in onzekerheid over waar zij zal wonen. Zij is in 2020 al eerder naar Nederland “verhuisd” en vervolgens weer terug gegaan naar Zwitserland na een beslissing van het Zwitserse gerecht. Uit de overgelegde stukken, het kindgesprek en wat op de zitting is besproken blijkt dat [voornaam minderjarige01] een heftig getraumatiseerd kind is dat kampt met ernstige psychologische problemen. Beide bijzondere curatoren, zowel [bijzondere curator01] als [bijzondere curator02] , hebben aangegeven dat zij zich grote zorgen maken om [voornaam minderjarige01] als zij terug naar Zwitserland zou moeten.
[voornaam minderjarige01] heeft zowel bij de bijzondere curator [bijzondere curator01] als tijdens het kindgesprek bij de rechtbank meerdere malen consistent en weloverwogen aangegeven dat zij in Nederland wil blijven. Zij wil onder geen enkele voorwaarde terug naar Zwitserland. Ze was de laatste anderhalf jaar in Zwitserland zeer ongelukkig, eenzaam en depressief. De ruzies met haar vader hebben haar diep geraakt. Ook de relatie met verschillende familieleden in Zwitserland hebben zich in negatieve zin ontwikkeld. Ze had zelfmoordgedachten en heeft één keer bijna een poging gedaan toen ze afgelopen zomer bij haar vader was. Ook heeft ze een eetstoornis ontwikkeld en zichzelf gesneden. [voornaam minderjarige01] heeft sinds 2015 delen van de vakanties in Nederland doorgebracht. Ze is ervan overtuigd dat ze hier in Nederland goed op haar plek zit, zowel qua leven met de moeder en stiefvader als haar leven op school met vrienden. Ook als ze in Nederland blijft, wil ze op dit moment geen contact met de vader. Als ze naar Zwitserland terug zou moeten, zou ze weglopen en meteen weer terug gaan naar Nederland of ze zou zelfmoord plegen. Ze wil zoals het afgelopen schooljaar ging (depressieve gevoelens, ruzies met de vader en spanning) niet meer leven. Of haar moeder al dan niet mee zou gaan naar Zwitserland maakt voor [voornaam minderjarige01] geen verschil. Zij heeft zelf besloten om na de zomervakantie in Nederland te blijven. Toen haar moeder haar na de zomervakantie terug wilde brengen naar Zwitserland, heeft [voornaam minderjarige01] geweigerd om terug te gaan en gedreigd met zelfmoord. Ze is gaan schreeuwen toen ze naar [luchthaven01] moest en toen hebben de moeder en stiefvader haar terug gebracht naar hun huis in [woonplaats02] .
De vader heeft op de zitting aangegeven dat hij denkt dat [voornaam minderjarige01] gemanipuleerd is door de moeder en dat [voornaam minderjarige01] de beslissing chanteert door haar heftige uitlatingen, die niet haar eigen wensen zijn. De vader leidt dit onder meer af uit het feit dat [voornaam minderjarige01] voor de zomer van 2021 bij de Zwitserse rechter heeft verteld dat zij in Zwitserland wilde blijven.
Anders dan de vader meent, is de rechtbank van oordeel dat het verzet van [voornaam minderjarige01] authentiek is en wel degelijk haar eigen gevormde wens is. De rechtbank ziet dit onder meer bevestigd in het rapport en de uitlating ter zitting van de bijzondere curator [bijzondere curator01] . Doordat [voornaam minderjarige01] al zo lang in onzekerheid verkeert kiest zij niet voor haar moeder en tegen haar vader, maar kiest zij voor zichzelf om te kunnen overleven. Of de moeder haar eigen wens aan [voornaam minderjarige01] heeft opgedrongen om in Nederland te wonen maakt in wezen niet uit, want [voornaam minderjarige01] zit nu eenmaal in deze situatie en geeft nu zeer duidelijk en overtuigd aan dat zij in Nederland wil blijven en niet terug wil keren naar Zwitserland. Haar gedragingen, de in [plaats03] lopende procedure en de verklaring van de bijzondere curator in die zaak, en ook haar uitlatingen tegenover de rechtbank zelf, zijn in lijn met dit beeld.
Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank de teruggeleiding van [voornaam minderjarige01] naar Zwitserland afwijzen, nu [voornaam minderjarige01] zich daartegen verzet. De overige verweren van de moeder (die zien op artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag) behoeven gelet hierop geen verdere bespreking meer.
Conclusie teruggeleiding
Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank de teruggeleiding van [voornaam minderjarige01] naar Zwitserland, alsmede de daarmee samenhangende verzoeken met betrekking tot de sterke arm en dwangsom, afwijzen.
Voorlopige ondertoezichtstelling
Op de zitting heeft [bijzondere curator01] aangegeven dat er wat haar betreft – indien de behandeling van de psycholoog, zoals hierna wordt overwogen, niet daadwerkelijk hervat wordt – een voorlopige ondertoezichtstelling noodzakelijk is. Mevrouw [naam03] van de Raad heeft aangegeven dat zij dit verzoek kan ondersteunen. Niettemin is er geen schriftelijk verzoek tot voorlopige ondertoezichtstelling ingediend. De rechtbank deelt de zorgen omtrent [voornaam minderjarige01] , maar zij ziet op dit moment geen meerwaarde in een voorlopige ondertoezichtstelling. De vader heeft desgevraagd, zoals hierna wordt overwogen, aangegeven dat ook hij erachter staat dat [voornaam minderjarige01] hulp krijgt. Bovendien loopt er op dit moment nog een raadsonderzoek in de procedure bij de rechtbank [plaats03] .
Psycholoog
Tijdens het gesprek met de rechters heeft [voornaam minderjarige01] aangegeven dat zij het erg vervelend vindt dat zij geen gesprekken meer kan hebben met haar psycholoog [psycholoog01] . De vader heeft een klacht tegen deze psycholoog ingediend omdat zij [voornaam minderjarige01] zonder zijn toestemming als gezaghebbende ouder behandelde en hem geen informatie verstrekte. Op de zitting is met de ouders en professionals besproken dat het voor [voornaam minderjarige01] belangrijk is dat zij weer hulp krijgt van een psycholoog. De vader heeft ter zitting ingestemd met behandeling van de psycholoog onder de voorwaarde dat hij informatie daarover krijgt. Mevrouw [naam03] van de Raad heeft op de zitting aangegeven dat zij niet verwacht dat deze specifieke psycholoog [voornaam minderjarige01] nog zal kunnen/willen behandelen na deze klacht. De rechtbank zou dit zeer betreuren, aangezien [voornaam minderjarige01] in haar jonge leven al veel met steeds wisselende hulpverleners heeft moeten spreken en zij duidelijk veel waarde hechtte en veel steun had aan haar gesprekken met deze specifieke psycholoog. De rechtbank verzoekt de ouders met klem om zo spoedig mogelijk weer passende hulp voor [voornaam minderjarige01] in te schakelen, zo mogelijk met deze specifieke psycholoog, en desnoods met iemand anders. De rechtbank deelt immers de zorgen van de bijzondere curatoren en de Raad over [voornaam minderjarige01] . De rechtbank verwacht van de ouders dat zij zich zullen inspannen om de noodzakelijke hulpverlening voor [voornaam minderjarige01] zo spoedig mogelijk te laten continueren. Daarbij rust op de moeder als gezaghebbende ouder ook de verplichting om de vader hierbij te betrekken en informatie te verstrekken. Evenwel heeft [voornaam minderjarige01] , nu zij ouder is dan twaalf jaar, op grond van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) zelf ook inspraak in welke informatie de psycholoog met de ouders mag delen. Het is daarmee nog maar de vraag of een psycholoog aan de vader alle informatie kan en mag verstrekken die de vader wenst te krijgen.
Daarnaast verzoekt de rechtbank de ouders met klem om samen een oplossing te zoeken voor hun problemen. De ouders hebben eerder al geprobeerd om door middel van crossborder mediation tot overeenstemming te komen, maar dit is helaas niet gelukt. Zoals de rechtbank al op de zitting heeft aangegeven, zal de onderhavige beslissing geen (definitieve) oplossing bieden voor de geschillen tussen de ouders over onder meer de hoofdverblijfplaats, zorgregeling en alimentatie.
Kosten
De proceskosten zal de rechtbank gelet op de familierechtelijke aard van de procedure compenseren als hierna vermeld.
Bijzondere curator
De rechtbank acht het in het belang van [voornaam minderjarige01] dat de bijzondere curator [bijzondere curator01] de uitspraak van de rechtbank (en eventueel de uitspraak van het Gerechtshof) met haar bespreekt. De rechtbank merkt ten overvloede op dat de benoeming van de bijzondere curator [bijzondere curator01] , voor zover er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing, doorloopt tijdens de appelprocedure. Indien er geen hoger beroep wordt ingesteld dan beschouwt de rechtbank de werkzaamheden van de bijzondere curator [bijzondere curator01] voor deze procedure één maand na datum van deze beschikking als beëindigd.

Beslissing

De rechtbank:
wijst af het verzoek tot teruggeleiding en de daarmee samenhangende verzoeken;
beschouwt – voor zover er geen hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing – de werkzaamheden van de bijzondere curator [bijzondere curator01] voor deze procedure met ingang van 28 januari 2023 als beëindigd.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.M. Boone, M.F. Baaij en A.F. Mollema, rechters, tevens kinderrechters, bijgestaan door mr. I.B. van Angeren als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 28 december 2022.
Van deze beschikking kan -voor zover er definitief is beslist- hoger beroep worden ingesteld binnen twee weken (artikel 13 lid 7 Uitvoeringswet internationale kinderontvoering) na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof Den Haag. In geval van hoger beroep zal de terechtzitting bij het hof - in beginsel - plaatsvinden in de derde of vierde week na deze beslissing.