In deze zaak betreft het een verzoek tot teruggeleiding van een minderjarige, [voornaam minderjarige01], naar Zwitserland, ingediend door de vader. De rechtbank Den Haag heeft op 28 december 2022 uitspraak gedaan in deze kwestie. De minderjarige is geboren in 2009 in Zwitserland en heeft daar tot de zomervakantie van 2022 gewoond. De vader, wonende in Zwitserland, heeft verzocht om teruggeleiding op basis van het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen. De moeder, die met de minderjarige in Nederland verblijft, heeft betoogd dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige inmiddels in Nederland ligt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige nog steeds in Zwitserland is, omdat zij daar haar sociale en familiale banden heeft en daar naar school ging. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen onvoorwaardelijke toestemming van de Zwitserse rechter is verleend voor de verhuizing van de minderjarige naar Nederland.
De rechtbank heeft het verzet van de minderjarige tegen terugkeer naar Zwitserland serieus genomen, gezien haar leeftijd en de psychologische impact van de situatie. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de minderjarige zich verzet tegen terugkeer en dat dit verzet authentiek is. Gezien deze omstandigheden heeft de rechtbank het verzoek tot teruggeleiding afgewezen. De rechtbank heeft ook de zorgen over de psychologische toestand van de minderjarige erkend en heeft de ouders aangespoord om samen te werken aan een oplossing voor hun geschillen. De proceskosten zijn gecompenseerd, en de werkzaamheden van de bijzondere curator zijn beëindigd, tenzij er hoger beroep wordt ingesteld.