ECLI:NL:RBDHA:2022:14416
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Herziening AIO-aanvulling en belastingteruggave in relatie tot zorgkosten
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een AIO-aanvulling ontvangt, en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb). Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de herziening van haar AIO-aanvulling over de periode januari 2019 tot en met december 2019, waarbij de Svb een bedrag van € 954,87 terugvorderde wegens vermeende te veel ontvangen AIO-aanvulling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Svb op 17 maart 2021 twee primaire besluiten heeft genomen, waarbij de uitkering van eiseres werd herzien en het teveel ontvangen bedrag werd teruggevorderd. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 1 oktober 2021, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard.
Tijdens de zitting op 6 december 2022 is eiseres niet verschenen, maar was de Svb vertegenwoordigd door een gemachtigde. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waarbij eiseres aanvoerde dat de belastingteruggave van € 1.028 die zij ontving van de Belastingdienst niet in mindering mocht worden gebracht op haar AIO-aanvulling, omdat deze teruggave verband hield met niet-vergoede uitgaven voor ziekte. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de Svb terecht de teruggave als inkomen heeft aangemerkt, omdat deze niet als vergoeding voor zorgkosten kan worden beschouwd volgens artikel 31, tweede lid, onder f, van de Participatiewet (Pw).
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de Svb niet verplicht was om eiseres voorafgaand aan het bestreden besluit op de hoogte te stellen van de afwijzing van haar bezwaar, aangezien zij zelf de benodigde informatie had verstrekt. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.