In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 25 november 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres, een Ghanese vrouw, tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De aanvraag was afgewezen omdat eiseres niet beschikte over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en volgens verweerder niet in aanmerking kwam voor vrijstelling van dit vereiste op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Eiseres was het niet eens met het besluit en stelde dat er bijzondere omstandigheden waren die haar in staat zouden moeten stellen om een mvv aan te vragen, waaronder het feit dat zij drie minderjarige kinderen heeft die in Nederland zijn geboren en hier naar school gaan.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder eiseres ten onrechte niet heeft gehoord in de bezwaarfase, ondanks dat er in de tussentijd veranderingen in de gezinssituatie hadden kunnen plaatsvinden. De rechtbank oordeelde dat de hoorplicht niet correct was nageleefd en dat de belangen van de kinderen onvoldoende waren meegewogen in de besluitvorming. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij eiseres opnieuw gehoord moet worden. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.