ECLI:NL:RBDHA:2022:14324

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juli 2022
Publicatiedatum
2 januari 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 1863
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning regulier

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 27 juli 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die een verblijfsvergunning regulier had aangevraagd onder de beperking 'verblijf bij familie- of gezinslid [A]', had zijn aanvraag zien afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het primaire besluit tot afwijzing vond plaats op 15 april 2021, waarna het bezwaar van verzoeker op 15 maart 2022 ongegrond werd verklaard. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter overweegt dat er op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. Verweerder heeft verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep, omdat hij verzoeker alsnog wilde horen op zijn bezwaar. De voorzieningenrechter concludeert dat verzoeker geen rechtmatig verblijf heeft en kan worden uitgezet, maar dat er op dit moment van uitzetting moet worden afgezien. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt toegewezen, en uitzetting wordt verboden tot vier weken na de beslissing op het beroep.

Daarnaast wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 759,-, en moet verweerder het griffierecht vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/1863

uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 juli 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.W. Aartsen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. T. Pourjalili).

Procesverloop

In het besluit van 15 april 2021 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘verblijf bij familie- of gezinslid [A] ’ afgewezen.
In het besluit van 15 maart 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Partijen hebben toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) om het onderzoek ter zitting achterwege te laten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Bij schrijven van 21 juli 2022 heeft verweerder verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep op de zitting. Verweerder acht het gelet op de gronden van beroep, de feiten en omstandigheden van de zaak en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 juli 2022 [1] noodzakelijk om verzoeker alsnog te horen op zijn bezwaar. Verweerder is daarom voornemens om zo snel mogelijk een hoorzitting te plannen. Vanwege dit verzoek om aanhouding, heeft verweerder in zijn brief van 22 juli 2022 meegedeeld dat hij zich niet verzet tegen toewijzing van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening.
3. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker geen rechtmatig verblijf heeft en kan worden uitgezet. Met het instellen van beroep tegen het bestreden besluit wordt niet bereikt dat hij niet kan worden uitgezet. Verder overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder niet zelf de bevoegdheid heeft de rechtsgevolgen van het bestreden besluit op te schorten.
4. Nu tussen partijen niet langer in geschil is dat op dit moment van uitzetting van verzoeker moet worden afgezien, is het verzoek kennelijk gegrond. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt toegewezen en uitzetting wordt verboden tot vier weken nadat op het beroep is beslist.
5. Het beroep wordt aangehouden totdat verweerder een hoorzitting heeft gehouden en een nieuwe beslissing heeft genomen op het bezwaar van verzoeker tegen de afwijzing op zijn aanvraag.
6. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
7. De voorzieningenrechter ziet ook aanleiding te bepalen dat verweerder aan verzoeker het griffierecht vergoedt.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- verbiedt verweerder verzoeker uit Nederland te verwijderen tot vier weken nadat op het beroep is beslist;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 759,-;
- bepaalt dat verweerder aan verzoeker het griffierecht vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.P. Stehouwer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.