ECLI:NL:RBDHA:2022:14286

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2022
Publicatiedatum
30 december 2022
Zaaknummer
22_7210
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om urgentieverklaring voor huisvesting op basis van medische redenen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 8 december 2022 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoekster tegen het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Verzoekster had een urgentieverklaring aangevraagd op basis van medische redenen, na een incident waarbij zij in haar woning was bedreigd en mishandeld. De aanvraag werd echter afgewezen door verweerder, omdat verzoekster niet voldeed aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een urgentieverklaring. Verzoekster maakte bezwaar tegen deze afwijzing en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 1 december 2022 werd het verzoek behandeld. Verzoekster was aanwezig met haar gemachtigde, terwijl verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De voorzieningenrechter oordeelde dat het spoedeisend belang niet voldoende was onderbouwd. De verklaring van de behandelaars van verzoekster werd als te algemeen beschouwd om een spoedeisende situatie aan te nemen. Bovendien werd opgemerkt dat de huidige woning niet per se de oorzaak van de huisvestingsproblematiek was, en dat er andere mogelijkheden waren om de situatie op te lossen.

De voorzieningenrechter concludeerde dat de situatie van verzoekster niet zo uitzonderlijk was dat deze rechtvaardigde dat zij voorrang zou moeten krijgen op de woningmarkt. De afwijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening werd dan ook bevestigd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/7210
uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 december 2022 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoekster], te [woonplaats], verzoekster

(gemachtigde: mr. E.M. Prins),
tegen

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: G.P. Tjon Man Tsoi).

Procesverloop

Bij besluit van 23 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om verlening van een urgentieverklaring afgewezen.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 1 december 2022 op zitting behandeld. Verzoekster was aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat de zaak over?
2. Verzoekster heeft een urgentieverklaring op grond van medische redenen aangevraagd. Omstreeks 21 september 2021 is verzoekster in haar woning bedreigd en mishandeld door drie vrouwen, te weten de partner, de zus en de schoonzus van een kennis van verzoekster. Zij heeft daar psychische klachten aan over gehouden en is daarvoor sinds januari 2022 onder behandeling.
Wat heeft verweerder besloten?
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat verzoekster niet voldoet aan de aan het verlenen van een urgentieverklaring gestelde voorwaarden. Zo heeft verzoekster nog niet alles gedaan wat redelijkerwijs tot de mogelijkheden behoort om het huisvestingsprobleem op te lossen. [1] Verder meent verweerder dat een andere woning niet per se het woonprobleem hoeft op te lossen, omdat zij zich daar ook onveilig en bedreigd kan voelen. [2] Ook heeft verzoekster niet voldaan aan het vereiste dat zij gedurende drie maanden aantoonbaar twee keer per week heeft gereageerd op Woonnet-Haaglanden, voordat zij de aanvraag deed. [3] Er bestaat geen aanleiding om aan verzoekster op grond van de hardheidsclausule een urgentieverklaring te verlenen. [4]
Wat vindt verzoekster?
4. Verzoekster is het niet eens met de afwijzing. Zij stelt dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. De huidige woning staat haar behandeling in de weg en verergert haar klachten. Verweerder kan niet zonder advisering van een medisch specialist zelf conclusies trekken over haar medische situatie. Ook heeft verweerder ten onrechte de conclusie getrokken dat de dreiging in de relationele sfeer aanleiding is voor de huisvestingsproblematiek, terwijl de aanleiding is gelegen in het huis zelf waar de mishandeling plaatsvond. Dat verzoekster pas zeer korte tijd staat ingeschreven maakt reageren op woningen bij voorbaat kansloos en daarom geen redelijke eis. Desalniettemin heeft verzoekster inmiddels drie maanden gereageerd op woningen en voldoet zij nu wel aan de formele eis. Ook haar twee minderjarige kinderen ervaren onder de huidige situatie stress en leed, waardoor ook op grond van de hardheidsclausule een urgentieverklaring zou moeten worden verleend.
Wat oordeelt de rechtbank
5. Om een voorlopige voorziening te kunnen treffen moet er sprake zijn van een onverwijlde spoed. [5] De enkele verklaring van de (regie)behandelaars van verzoekster dat zij het eens zijn met verzoekster dat de huidige woning bijdraagt aan het in standhouden, zo niet verergeren van haar klachten, is te algemeen geformuleerd om medische redenen voor een afgifte van een urgentieverklaring en een spoedeisende situatie aan te nemen. Bovendien is deze verklaring gedaan vanuit een behandelrelatie tussen de (regie)behandelaars en verzoekster en daardoor niet objectief. Voor zover verzoekster op de zitting heeft gesteld dat zij ziek is en haar arbeidscontract na december waarschijnlijk niet zal worden verlengd, overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken dat er direct verband bestaat met het afwijzen van de aanvraag om verlening van een urgentieverklaring. De voorzieningenrechter komt tot het oordeel dat het spoedeisend belang onvoldoende is onderbouwd.
6. Ook indien er wel sprake zou zijn van een spoedeisende situatie, dan geldt dat de aard van de te treffen voorziening een voorlopig karakter mist. Na toewijzing kan immers de onomkeerbare situatie ontstaan dat verzoekster voor de beslissing op bezwaar een woning verkrijgt. Ook daarom ligt toewijzing van het verzoek niet snel in de rede. Het restrictieve beleid van verweerder ten aanzien van urgentieverklaringen is, gelet op het grote aantal aanvragen voor een urgentieverklaring en het geringe aantal woningen dat voor toewijzing beschikbaar is, door de hoogste bestuursrechter niet onredelijk geacht. [6]
7. Uit de regelgeving volgt dat in beginsel geen urgentieverklaring wordt verstrekt als zich één van de algemene weigeringsgronden voordoet. Een inhoudelijke toets blijft in dat geval achterwege. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit gemotiveerd op het standpunt gesteld dat sprake is van drie van deze weigeringsgronden. Ook als de huisvestingsproblematiek niet ligt in de bedreiging zelf, maar specifiek in de huidige woning waar het incident heeft plaatsgevonden, betekent dit nog niet dat met een andere woning de problematiek per definitie wordt weggenomen. Daarnaast kan de voorzieningenrechter verweerder volgen in het standpunt dat er nog andere mogelijkheden bestaan om het de huisvestingsproblematiek op te lossen. Verzoekster is nog niet uitbehandeld voor haar psychische problemen en als verzoekster zich niet veilig voelt in haar woning kan zij zich wenden tot de politie en eventueel een contact-straatverbod aanvragen. [7] Dat verzoekster inmiddels voldoet aan de formele eis van het reageren op woningen op Woonnet-Haaglanden maakt dit niet anders.
8. Gelet op de zeer grote krapte op de woningmarkt, wordt de hardheidsclausule alleen in zeer uitzonderlijke situaties toegepast. Hoewel de voorzieningenrechter begrijpt dat de woonsituatie van verzoekster moeilijk is en dat in verband met ziekte van verzoekster haar minderjarige kinderen zich momenteel niet in een ideale situatie bevinden, is de situatie niet zo schrijnend of uitzonderlijk dat deze rechtvaardigt dat de voorzieningenrechter verweerder opdraagt dat verzoekster voorrang moet krijgen om een andere sociale huurwoning te kunnen bemachtigen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B.D.A. Mantingh, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
8 december 2022.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Artikel 4:5, onder c, van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019 (de Verordening) in samenhang met 2.1.3, onder a, van de Beleidsregel urgentieverklaringen Den Haag 2019 (de Beleidsregel).
2.Artikel 4:5, onder g, van de Verordening in samenhang met artikel 2.1.7, onder e, van de Beleidsregel.
3.Artikel 4:5, onder m, van de Verordening in samenhang met artikel 2.13, onder a, van de Beleidsregel.
4.Artikel 7.3 van de Verordening.
5.Artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 maart 2016, (ECLI:NL:RVS:2016:628).
7.Vergelijk met uitspraak van de rechtbank Den Haag, van 9 februari 2022, (ECLI:NL:RBDHA:2022:749).