ECLI:NL:RBDHA:2022:14284
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Ambtshalve uitschrijving minderjarige uit de Basisregistratie Personen (BRP) en de gevolgen daarvan
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 november 2022 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die ambtshalve is uitgeschreven uit de Basisregistratie Personen (BRP) door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De ambtshalve uitschrijving vond plaats per 30 maart 2022, na een adresonderzoek dat was gestart naar aanleiding van een melding dat de minderjarige [A] niet naar school ging in Nederland. De verzoeker, die wettelijk vertegenwoordigd werd door N. Bangura, heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat [A], geboren op [geboortedag] 2008, vanaf april 2021 tot 11 januari 2022 bij zijn vader in Frankrijk verbleef en daarna tijdelijk bij zijn moeder in Den Haag. De kinderrechter had eerder een machtiging afgegeven voor uithuisplaatsing bij de vader in Frankrijk. De voorzieningenrechter oordeelde dat de ambtshalve uitschrijving niet onrechtmatig was, omdat [A] meer dan acht maanden in Frankrijk verbleef en daar naar school ging. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen onomkeerbare gevolgen waren aangetoond en de beslissing op bezwaar binnen afzienbare tijd werd verwacht.
De uitspraak benadrukt dat de beoordeling van de feitelijke verblijfplaats van de minderjarige leidend is en dat de termijn voor uitschrijving niet afhankelijk is van een kalenderjaar of aaneengeschakelde periode. De voorzieningenrechter concludeerde dat de verzoeker niet in zijn belangen werd geschaad door de uitschrijving, aangezien de vreemdelingrechtelijke gevolgen niet aan de orde waren en herstel van de uitschrijving mogelijk was indien de procedure in het voordeel van de verzoeker zou uitpakken.