ECLI:NL:RBDHA:2022:14125

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
23 december 2022
Zaaknummer
NL22.22212
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van politieke overtuiging en discriminatie van Koerdische etniciteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 december 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Turkse nationaliteit, heeft op 5 januari 2022 een asielaanvraag ingediend, waarbij hij aanvoert dat hij wordt gediscrimineerd vanwege zijn Koerdische etniciteit en dat hij zich kritisch heeft uitgelaten over de Turkse overheid. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de asielaanvraag op 26 oktober 2022 afgewezen, omdat niet is gebleken dat eiser zodanige ernstige beperkingen ervaart dat hij niet kan functioneren op maatschappelijk en sociaal vlak. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 25 november 2022 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris ten onrechte de sterkte van de politieke overtuiging van eiser heeft betrokken bij de beoordeling van de vrees voor vervolging bij terugkeer naar Turkije. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser al in Turkije openlijke politieke activiteiten heeft verricht en dat hij niet in serieuze problemen is gekomen door deze activiteiten. De rechtbank oordeelt dat verweerder een onjuist toetsingskader heeft toegepast en dat de vrees voor vervolging bij terugkeer naar Turkije niet op de juiste wijze is beoordeeld.

De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.518. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg Bestuursrecht zaaknummer: NL22.22212
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser v-nummer: [nummer] (gemachtigde: mr. M. Erik),

en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

Bij besluit van 26 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 25 november 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Dogan. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Turkse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum]. Hij heeft op 5 januari 2022 een asielaanvraag in Nederland ingediend. Hij heeft hieraan ten grondslag gelegd dat hij wordt gediscrimineerd wegens zijn Koerdische etniciteit en zich op kritische wijze heeft geuit naar de Turkse overheid.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond.1 Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht. Ook heeft verweerder geloofwaardig geacht dat eiser wordt gediscrimineerd wegens zijn Koerdische etniciteit en dat hij zich op kritische wijze heeft geuit naar de Turkse overheid. Echter is volgens verweerder niet gebleken dat eiser wegens discriminatie dusdanige ernstige beperkingen ervaart dat hij daardoor onmogelijk kan functioneren op maatschappelijk en sociaal vlak. Ook werpt verweerder tegen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de negatieve belangstelling staat van de Turkse autoriteiten. Tot slot
1. Op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
is niet gebleken dat eiser een fundamentele politieke overtuiging heeft, waardoor verweerder een terughoudende houding van eiser mag verwachten bij terugkeer naar Turkije.
3. Eiser stelt hiertegen in beroep dat verweerder een onjuist toetsingskader heeft toegepast. Hij verwijst hiervoor naar de Afdelingsuitspraak van 16 februari 2022.2 Verweerder heeft ten onrechte de sterkte van de politieke overtuiging beoordeeld. Daarnaast mag verweerder niet van eiser verwachten dat hij zich bij terugkeer naar Turkije terughoudend opstelt, gelet op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s- Hertogenbosch, van 29 juli 2022.3 Tot slot stelt eiser dat er sprake is van een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer naar Turkije als bedoeld in artikel 3 van het EVRM.4 Eiser verwijst hiervoor naar het ambtsbericht van 2022.5
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. In de uitspraak van 16 februari 2022 heeft de Afdeling prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de vervolgingsgrond politieke overtuiging en het belang van de sterkte van die overtuiging voor de beoordeling van het verzoek om internationale bescherming. De Afdeling heeft geoordeeld dat de vragen niet voor alle situaties relevant zijn. Eiser stelt dat zijn omstandigheden behoren tot een van de situaties, zoals genoemd in rechtsoverwegingen 18.1 dan wel 18.3.
4.1
De situatie in rechtsoverweging 18.1 luidt als volgt: ‘
De situatie waarin een vreemdeling volgens de staatssecretaris aannemelijk heeft gemaakt dat hij vóór vertrek uit zijn land van herkomst al in de negatieve aandacht van een actor van vervolging stond. Als die negatieve aandacht is gewekt doordat de vreemdeling uiting heeft gegeven aan zijn politieke overtuiging over de actor van vervolging of het overheidsbeleid van zijn land van herkomst of doordat hem door de actor van vervolging een politieke overtuiging wordt toegedicht, dan kan die vreemdeling alleen daarom al een gegronde vrees voor vervolging hebben als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag en de Kwalificatierichtlijn. Daarbij is niet relevant of die vreemdeling een politieke overtuiging van een bepaalde sterkte heeft (artikel 10, eerste lid, aanhef en onder e, en artikel 10, tweede lid, van de Kwalificatierichtlijn, en de zienswijze van UNHCR).’.
4.2
De situatie in rechtsoverweging 18.3 luidt als volgt: ‘
De situatie waarin een vreemdeling al in het land van herkomst een politieke overtuiging uitte door het verrichten van politieke activiteiten, de actor van vervolging daarvan toen niet op de hoogte is geraakt, terwijl die vreemdeling na afwijzing van de asielaanvraag in het land van ontvangst en na terugkeer naar het land van herkomst die activiteiten voortzet. Dergelijke ’sur place' activiteiten die een continuering vormen van eerder onopgemerkte activiteiten liggen buiten het bereik van deze verwijzingsuitspraak. Dit omdat in deze situatie, anders dan in deze verwijzingsuitspraak, het onderzoek en de beoordeling van de beslisautoriteit en de rechterlijke controle daarvan zich concentreren op de vraag naar de gegrondheid van de vrees en niet op de vraag naar de sterkte van de politieke overtuiging.’.
2 Uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 16 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:505.
4 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden .
5 Algemeen ambtsbericht Turkije (maart 2022).
4.3
De rechtbank stelt vast dat ongeacht of de situatie uit rechtsoverweging 18.1 of
18.3
aan de orde is, de omstandigheden in deze zaak in ieder geval niet onder de reikwijdte van de verwijzingsuitspraak van de Afdeling vallen. Dat betekent dat de behandeling van de zaak niet wordt aangehouden tot het Hof van Justitie op de prejudiciële vragen heeft beslist.
5. Gelet op de uitspraak van de Afdeling heeft verweerder ten onrechte de sterkte van de politieke overtuiging van eiser betrokken bij de beoordeling of eiser bij terugkeer naar Turkije vrees heeft voor vervolging als hij de geloofwaardig geachte politieke activiteiten voortzet. Immers staat vast dat verweerder de relevante elementen geloofwaardig heeft geacht. Daarbij is geloofwaardig geacht dat eiser in zijn land van herkomst gesympathiseerd heeft met de Koerdische vrijheidsbeweging en heeft deelgenomen aan bijeenkomsten en protestacties van de democratische partij, de HDP.6 Hiermee heeft eiser aannemelijk gemaakt dat hij voor vertrek uit Turkije al uiting gaf aan zijn politieke overtuiging. Dat volgens verweerder eiser hier niet mee in de negatieve belangstelling is komen te staan, neemt niet weg dat wel wordt geloofd dat eiser al in Turkije openlijke politieke activiteiten heeft verricht. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat verweerder ook geloofwaardig acht dat eiser in Turkije zijn politieke overtuiging al heeft ontwikkeld en geuit.
5.1.
Verder heeft verweerder ten onrechte gesteld dat van eiser terughoudendheid mag worden verwacht bij het uiten van zijn politieke uiting bij terugkeer. Uit de verklaringen van eiser blijkt dat hij zijn politieke activiteiten bij terugkeer zal voortzetten. De rechtbank ziet niet in waarom van eiser – die in zijn land van herkomst deelnam aan politieke bijeenkomsten en demonstraties en zich op kritische wijze uitte naar de overheid - bij terugkeer op dat gebied nu wel terughoudendheid mag worden verwacht. Dat zou namelijk niet te rijmen zijn met het standpunt van verweerder dat eiser door deze activiteiten destijds niet in serieuze problemen is gekomen.
5.2.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder geen juiste invulling gegeven aan het toetsingskader. Verweerder had het geloofwaardig geachte relaas moeten doortoetsen en moeten beoordelen of de vrees bij terugkeer vanwege de door eiser verrichte activiteiten aannemelijk en voldoende zwaarwegend is. Dit had verweerder moeten doen zonder daarbij te betrekken of sprake is van een fundamentele politieke overtuiging en zonder daaraan het gevolg te verbinden dat van eiser terughoudendheid wordt verwacht bij terugkeer.
6. Tot slot heeft eiser in de zienswijze en zijn beroepschrift gewezen op reëel risico op ernstige schade bij terugkeer naar Turkije, in de zin van artikel 3 van het EVRM. Eiser verwijst ter onderbouwing naar het Ambtsbericht uit 2022 waaruit zou blijken dat HDP- sympathisanten in de negatieve aandacht staan van de Turkse autoriteiten. Verweerder heeft ten onrechte nagelaten de geloofwaardige geachte relevante elementen gemotiveerd te toetsen aan artikel 3 van het EVRM. Deze beroepsgrond slaagt dan ook.
7. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
6 Pagina 3, beschikking 26 oktober 2022.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van €1.518 (duizendvijfhonderdachttien
euro), te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Spruijt, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Documentcode: DSR23805473

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.