6.2.Dat betoog volgt de rechtbank niet. De nareismaatregel is zo geformuleerd, dat tijdelijk wel degelijk een huisvestingseis wordt gesteld. Eisers kunnen namelijk alleen direct hun mvv ophalen, als zij op het moment van het besluit beschikken over passende huisvesting. Beschikken zij daar niet over, dan moeten zij (maximaal) zes maanden wachten voor zij de mvv kunnen ophalen. Voor de directe verlening van de mvv is huisvesting dus een vereiste. In wezen onthoudt verweerder eisers daarmee een van de twee pijlers van een mvv, de toegang, terwijl toegang en verblijf ondeelbare onderdelen van een mvv zijn. Nu verweerder de mvv’s heeft verleend, hebben eisers onmiddellijk recht op zowel toegang als verblijf. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank de nareismaatregel in strijd met artikel 12, eerste lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn.
7. De conclusie is dat de nareismaatregel in strijd is met de Vw 2000 en met de Gezinsherenigingsrichtlijn.
Mag verweerder ter voorkoming van een 3 EVRM-schending andere regels opzij zetten?
8. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat voor zover al sprake zou zijn van strijd met de Vw 2000 en de Gezinsherenigingsrichtlijn de nareismaatregel haar rechtvaardiging kan vinden in een hogere rechtsnorm. De hiërarchie van rechtsnormen brengt volgens verweerder met zich mee dat het EVRMen het EU Handvest voorgaan op secundair Unierecht. Dit betekent volgens verweerder dat bepalingen van secundair Unierecht, zoals de Gezinsherenigingsrichtlijn, of nationaal recht buiten toepassing moeten worden gelaten bij strijdigheid. Verweerder heeft in dit verband verwezen naar het arrest N.S.van het HvJEU. Verweerder wil voorkomen dat er een onmenselijke situatie ontstaat of een situatie van verregaande materiële behoeftigheid. Dit zou kunnen gebeuren als asielzoekers, met name de kwetsbaren, op straat moeten slapen en geen of slechte voorzieningen hebben. Zo’n situatie is in strijd met de artikelen 1 en 4 van het Handvesten artikel 3 van het EVRM. Om te voorkomen dat dit gebeurt, moet de instroom tijdelijk verminderen. Een van de maatregelen om dit te bereiken is de nareismaatregel.
9. De rechtbank merkt allereerst op dat artikel 52, derde lid, van het Handvest bepaalt dat voor zover het Handvest rechten bevat die corresponderen met rechten die zijn gegarandeerd door het EVRM, de inhoud en reikwijdte ervan dezelfde zijn als die er door het EVRM aan worden toegekend. Uit de Toelichting bij het Handvestblijkt dat artikel 1 Handvest de grondslag is van alle grondrechten en dat artikel 4 Handvest correspondeert met artikel 3 EVRM.
10. Niet in geschil is dat in bepaalde gevallen een (mogelijke) schending van artikel 3 van het EVRM of artikel 1 of 4 van het Handvest kan maken dat secundair Unierecht buiten toepassing moet worden gelaten. Ook is niet in geschil dat ten tijde van het ingaan van de nareismaatregel, de opvang van asielzoekers niet zo slecht was dat deze in strijd was met artikel 3 van het EVRM of artikel 1 of 4 van het Handvest. De nareismaatregel had daarmee niet het doel om een bestaande schending van artikel 3 van het EVRM ongedaan te maken.
11. Wat betreft het streven van verweerder om preventief maatregelen te treffen overweegt de rechtbank als volgt. Het is vanzelfsprekend een goede zaak dat verweerder eraan werkt om te voorkomen dat opnieuw een situatie ontstaat als eerder dit jaar in Ter Apel. De vraag is alleen of dat mag door het treffen van een maatregel die in strijd is met de Vreemdelingenwet en de Gezinsherenigingsrichtlijn. Naar het oordeel van de rechtbank zou dat alleen mogelijk zijn, indien er daadwerkelijk het risico bestaat van een schending van artikel 3 van het EVRM. De rechtbank overweegt dat in bepaalde omstandigheden er op de Staat de verplichting rust om preventieve maatregelen te nemen om slachtoffers of mogelijke slachtoffers van een 3 EVRM schending te beschermen.Uit de rechtspraak volgt dat voor een dergelijke verplichting wel sprake moet zijn van een ‘real and immediate risk of illtreatment’. De rechtbank merkt op dat de rechtspraak van het EHRM tot nu toe alleen ziet op een doen of nalaten van de Staat om iemand te beschermen tegen onrechtmatig handelen van een ander. Het ging vooral om de vraag of een Staat bepaalde feitelijke maatregelen moest treffenof afschrikkende wetgeving in het leven moest roepen.Ook in het arrest N.S. ging het niet over de situatie die hier aan de orde is. De rechtbank kan zich voorstellen dat in zeer uitzonderlijke gevallen een dergelijke verplichting kan inhouden dat lagere wetgeving opzij kan worden gezet. Denkbaar is dat dit alleen aanvaardbaar is indien alléén het treffen van zo’n maatregel de dreigende 3 EVRM schending kan voorkomen. Bovendien zal de getroffen maatregel evenredig moeten zijn. Daarbij dienen andere aan de orde zijnde grondrechten, zoals de bescherming van het gezinsleven, te worden betrokken. In een democratische rechtsstaat is immers de overheid ook gebonden aan wetten en regels.
12. Naar het oordeel van de rechtbank behoeft de vraag of een dergelijke positieve verplichting ook kan inhouden dat andere wetgeving opzij moet worden gezet, in deze zaak geen beantwoording. Er is namelijk door de Staat niet aannemelijk gemaakt dat er een ‘real and immediate risk of ill-treatment’ bestaat. Uit de door verweerder overgelegde cijfers blijkt niet dat ten tijde van het ingaan van de nareismaatregel sprake was van een directe dreiging van een 3 EVRM-schending. De nareismaatregel is op 3 oktober 2022 ingegaan. Op dat moment sliepen geen mensen meer op straat. Ook in de weken daarna waren asielzoekers niet meer gedwongen om op straat te slapen omdat er geen plek was in de opvang. Uit de cijfers blijkt dat op 16 oktober 2022 de opvangcapaciteit 52.170 bedroeg en dat de bezetting 51.250 was.Op 11 december 2022 bedroeg de opvangcapaciteit 55.120 en was de bezetting 51.610.Hieruit volgt dat er, in ieder geval op de door verweerder genoemde meetmomenten, plekken vrij waren. Op grond van de door verweerder verstrekte cijfers, bestond er sinds het ingaan van de nareismaatregel dus geen reëel en onmiddellijk risico dat mensen op straat moesten slapen vanwege het ontbreken van opvangplekken. Niet aannemelijk is gemaakt dat zonder de nareismaatregel onvoldoende plekken zouden hebben bestaan. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet heeft gemotiveerd dat er geen andere oplossing was om een potentiële schending te voorkomen.
13. De rechtbank verklaart het beroep gegrond omdat het besluit in strijd is met de wet. De rechtbank vernietigt het besluit van 18 oktober 2022 voor zover daarin is bepaald dat eisers vanaf 18 april 2023 een afspraak kunnen maken bij de Nederlandse ambassade in Istanbul om hun mvv-sticker aan te vragen. Dit betekent dat verweerder eisers onmiddellijk in de gelegenheid moet stellen om hun mvv-sticker af te halen bij de Nederlandse ambassade in Istanbul. Dit volgt namelijk uit artikel 2r van de Vw 2000 en het Unierecht. Daarom is er geen reden om verweerder op te dragen een nieuw besluit te nemen of om zelf in de zaak te voorzien. Ook is er geen reden dat de rechtbank een voorlopige voorziening treft.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
14. De gevraagde voorziening strekt ertoe om verweerder te gebieden om binnen 24 uur de mvv af te geven. De rechtbank is van oordeel dat er in dit geval geen aanleiding is tot het treffen van de gevraagde voorziening, omdat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
15. De rechtbank wijst erop dat eisers wegens betalingsonmacht zijn vrijgesteld van het betalen van griffierecht, zodat verweerder niet op grond van artikel 8:74 van de Awb griffierecht hoeft te vergoeden.
16. Omdat het beroep gegrond is, krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 3 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,-, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 759 en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 2.277,-. Omdat aan eisers een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de gemachtigde.