Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam], eiser
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
driehonderdnegenenzeventig euro en vijftig cent).
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 3 oktober 2021. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft niet gereageerd op het verzoek van de rechtbank om een verweerschrift in te dienen. Op 15 juli 2022 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser ingewilligd. Eiser heeft desondanks aangegeven het beroep te handhaven. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank heeft vastgesteld dat met de inwilliging van de asielaanvraag het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet meer ontvankelijk is, omdat eiser geen procesbelang meer heeft. Daarnaast is de vraag aan de orde of eiser in beroep kan komen tegen de vaststelling van verweerder dat er geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd zijn. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND sluit de toepassing van de artikelen 4:17 tot en met 4:19 en 8:55c van de Awb uit voor besluiten op asielaanvragen. Eiser stelt dat deze wet in strijd is met het Unierecht.
De rechtbank overweegt dat het buiten toepassing stellen van de bestuurlijke dwangsomregeling niet mag leiden tot ongunstigere procedurevoorschriften voor asielaanvragen dan die welke gelden voor soortgelijke situaties naar nationaal recht. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken die de onverbindendheid van de Tijdelijke wet bevestigen, maar oordeelt ook dat de afschaffing van de bestuurlijke dwangsom niet in strijd is met het Unierecht. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft eveneens geoordeeld dat de Tijdelijke wet niet in strijd is met het doeltreffendheidsbeginsel.
Uiteindelijk concludeert de rechtbank dat eiser met het beroep niet kan bereiken wat hij wil, waardoor het procesbelang ontbreekt. Het beroep wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft wel recht op proceskostenvergoeding, die is vastgesteld op € 379,50. De uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.