In deze zaak hebben eisers, [naam 1] en [naam 2], beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op hun asielaanvragen van 3 november 2021. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op verzoek van de rechtbank geen verweerschrift ingediend. Op 22 augustus 2022 heeft verweerder de asielaanvragen van eisers ingewilligd, maar eisers hebben desondanks hun beroepen gehandhaafd. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de inwilliging van de asielaanvragen betekent dat eisers geen procesbelang meer hebben in hun beroepen tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Daarnaast is de vraag aan de orde of eisers in beroep kunnen komen tegen de vaststelling van verweerder dat er geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd zijn. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND sluit de toepassing van bepaalde artikelen van de Awb uit voor besluiten op asielaanvragen, wat door de rechtbank als problematisch wordt gezien in het licht van het Unierecht.
De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken die de onverbindendheid van de Tijdelijke wet bevestigen, en concludeert dat de uitsluiting van de bestuurlijke dwangsom in dit geval betekent dat eisers met hun beroep niet kunnen bereiken wat zij willen. Daarom zijn de beroepen niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft verweerder tevens veroordeeld in de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 379,50, omdat de zaken samenhangen en de beroepen enkel betrekking hebben op het niet tijdig nemen van een besluit.