ECLI:NL:RBDHA:2022:14088

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
23 december 2022
Zaaknummer
NL22.9449, NL22.9450
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvragen en bestuurlijke dwangsom

In deze zaak hebben eisers, [naam 1] en [naam 2], beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op hun asielaanvragen van 3 november 2021. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op verzoek van de rechtbank geen verweerschrift ingediend. Op 22 augustus 2022 heeft verweerder de asielaanvragen van eisers ingewilligd, maar eisers hebben desondanks hun beroepen gehandhaafd. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de inwilliging van de asielaanvragen betekent dat eisers geen procesbelang meer hebben in hun beroepen tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Daarnaast is de vraag aan de orde of eisers in beroep kunnen komen tegen de vaststelling van verweerder dat er geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd zijn. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND sluit de toepassing van bepaalde artikelen van de Awb uit voor besluiten op asielaanvragen, wat door de rechtbank als problematisch wordt gezien in het licht van het Unierecht.

De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken die de onverbindendheid van de Tijdelijke wet bevestigen, en concludeert dat de uitsluiting van de bestuurlijke dwangsom in dit geval betekent dat eisers met hun beroep niet kunnen bereiken wat zij willen. Daarom zijn de beroepen niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft verweerder tevens veroordeeld in de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 379,50, omdat de zaken samenhangen en de beroepen enkel betrekking hebben op het niet tijdig nemen van een besluit.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.9449 en NL22.9450

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1], V-nummer: [nummer 1], eiser I

[naam 2],V-nummer: [nummer 2], eiser II
hierna gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. M. Grigorjan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eisers hebben beroepen ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op hun asielaanvragen van 3 november 2021.
Verweerder is niet ingegaan op het verzoek van de rechtbank om een verweerschrift in te dienen.
Bij twee afzonderlijke besluiten van 22 augustus 2022 heeft verweerder de asielaanvragen van eisers ingewilligd.
Desgevraagd hebben eisers medegedeeld dat zij hun beroepen handhaven.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Voor zover de beroepen zijn gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvragen van eisers, stelt de rechtbank vast dat met de inwilliging van de asielaanvragen aan de beroepen tegemoet zijn gekomen, zodat eisers gelet op het bepaalde in artikel 6:20, derde lid, van de Awb in zoverre geen procesbelang meer hebben.
2. De vraag ligt voor of eisers (op grond van artikel 4:19 van de Awb) in beroep kunnen komen tegen de vaststelling van verweerder bij de inwilliging van de asielaanvraag dat hij aan eisers geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd is. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet) sluit uit dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19 en 8:55c van de Awb worden toegepast op besluiten op asielaanvragen. Om die reden kan verweerder aan eisers geen bestuurlijke dwangsommen verbeuren. Eisers stellen dat de Tijdelijke wet in zoverre onverbindend is wegens strijd met het Unierecht. Hierbij verwijzen zij naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 24 maart 2022. [1]
3. Bij de beoordeling van de verenigbaarheid van de hier aan de orde gestelde regeling met het Unierecht geldt dat het buiten toepassing stellen van de bestuurlijke dwangsomregeling niet mag resulteren in voor asielaanvragen ongunstigere procedurevoorschriften dan die welke gelden voor soortgelijke situaties naar nationaal recht (gelijkwaardigheidsbeginsel). Daarnaast mag de uitoefening van het door het Unierecht verleende recht op internationale bescherming in de praktijk niet onmogelijk of uiterst moeilijk worden gemaakt (doeltreffendheidsbeginsel).
4. In de genoemde uitspraak van zittingsplaats Arnhem is geconcludeerd tot de onverbindendheid van artikel 1 van de Tijdelijke wet, voor zover daarbij de toepassing van de artikelen 4:17 tot en met 4:19 en artikel 8:55c van de Awb is uitgesloten voor besluiten op asielaanvragen. De rechtbank overweegt daartoe in de uitspraak dat bedoelde uitsluiting in strijd is met het Unierecht, omdat de afschaffing van de rechterlijke dwangsom in strijd is met artikel 47 van het Handvest [2] waarin is bepaald dat een effectief rechtsmiddel gewaarborgd moet zijn. De rechtbank heeft echter ook geoordeeld dat artikel 47 van het Handvest niet in de weg staat aan de afschaffing van de bestuurlijke dwangsom.
5. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft bij uitspraak van 30 november 2022 [3] eveneens geoordeeld dat artikel 1 van de Tijdelijke wet in zoverre niet in strijd is met het doeltreffendheidsbeginsel, omdat de mogelijkheid bestaat om bij de rechter te klagen over de schending van de verplichting om binnen een vastgestelde termijn te beslissen en dat diens uitspraak kan worden afgedwongen middels een rechterlijke dwangsom. De Afdeling heeft ook geoordeeld dat soortgelijke nationaalrechtelijke procedures zich niet voordoen en dat artikel 1 van de Tijdelijke wet in zoverre dus niet in strijd is met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel.
6. Nu artikel 1 van de Tijdelijke wet in dit geval de mogelijkheid van een bestuurlijke dwangsom uitsluit, kunnen eisers met het beroep niet bereiken wat zij willen, zodat ook in zoverre het procesbelang ontbreekt.
7. De beroepen zijn daarom niet-ontvankelijk.
8. Eisers hebben vanwege het niet-tijdig beslissen op de aanvragen beroep kunnen instellen bij de rechtbank. De rechtbank ziet daarom aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 379,50 bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is daarbij van oordeel dat sprake is van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit, omdat de aanvragen gelijktijdig zijn gedaan, de beroepen nagenoeg gelijktijdig zijn ingediend en het gezinsleden betreft. De rechtbank is verder van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien de beroepen alleen zien op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart de beroepen niet-ontvankelijk;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 379,50 (
driehonderdnegenenzeventig euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

2.Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie.