In deze zaak heeft eiseres op 21 mei 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag, die op 8 september 2021 was ingediend. De rechtbank, zittende in Middelburg, heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank constateert dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals bepaald in artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000, is verstreken zonder dat verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, een beslissing heeft genomen. Eiseres heeft verweerder op 2 mei 2022 rechtsgeldig in gebreke gesteld, waarna zij beroep heeft ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit.
Eiseres heeft de rechtbank verzocht om verweerder op te dragen een besluit te nemen binnen twee weken en om een dwangsom op te leggen voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden. De rechtbank wijst erop dat, volgens artikel 8:72 van de Awb, de bestuursrechter het bestuursorgaan kan verplichten om een nieuw besluit te nemen binnen een door de rechter gestelde termijn. De rechtbank stelt vast dat in asielzaken een termijn van acht weken voor het nemen van een besluit passend is, en bepaalt dat verweerder binnen acht weken na verzending van de uitspraak een besluit moet nemen.
Tevens legt de rechtbank een dwangsom op van € 100 per dag, met een maximum van € 7.500, voor elke dag dat verweerder in gebreke blijft deze uitspraak na te leven. Daarnaast veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 379,50. De uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.