In deze zaak heeft eiser op 18 september 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 25 februari 2022 was ingediend. De rechtbank, zittende in Middelburg, heeft uitspraak gedaan zonder zitting op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank constateert dat de wettelijke beslistermijn is verstreken zonder dat verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, een besluit heeft genomen. Eiser heeft verzocht om verweerder op te dragen een besluit te nemen binnen twee weken, met een dwangsom van €500,- per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, tot een maximum van €15.000,-.
De rechtbank oordeelt dat, op basis van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, de bestuursrechter het bestuursorgaan kan opdragen een nieuw besluit te nemen binnen een bepaalde termijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat er op 15 maart 2022 een aanmeldgehoor heeft plaatsgevonden en dat er geen noodzaak is voor een nadere hoorzitting. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen acht weken na verzending van de uitspraak een besluit aan eiser bekend moet maken.
Daarnaast oordeelt de rechtbank dat verweerder een dwangsom verbeurt van €100 per dag, met een maximum van €7.500, voor elke dag dat hij in gebreke blijft deze uitspraak na te leven. De rechtbank wijst erop dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt en dat een termijn van acht weken voor het nemen van een besluit passend is. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van €379,50.