In deze zaak heeft eiser op 2 september 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 16 februari 2022 was ingediend. De rechtbank, zittende in Middelburg, heeft de zaak behandeld zonder zitting op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank constateert dat de wettelijke beslistermijn is verstreken zonder dat verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, een besluit heeft genomen. Eiser heeft verzocht om verweerder op te dragen binnen twee weken een besluit te nemen, met een dwangsom van €500,- per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, tot een maximum van €15.000,-.
De rechtbank oordeelt dat, op basis van artikel 8:72 van de Awb, verweerder verplicht is om een nieuw besluit te nemen binnen een door de rechtbank gestelde termijn. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is bepaald dat ook in asielprocedures de bestuursrechter kan bepalen dat de staatssecretaris binnen een bepaalde termijn een besluit moet nemen. De rechtbank stelt de termijn vast op zestien weken na verzending van de uitspraak.
Daarnaast wordt verweerder veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van €100,- per dag voor elke dag dat hij in gebreke blijft deze uitspraak na te leven, met een maximum van €7.500,-. De rechtbank wijst erop dat de proceskosten voor de door eiser gemaakte rechtsbijstand worden vastgesteld op €379,50. De uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Spruijt, griffier, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.