In deze zaak heeft eiser, een asielzoeker, op 21 mei 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 6 september 2021 was ingediend. De rechtbank Den Haag heeft op 22 december 2022 uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank constateert dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals bepaald in artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000, is verstreken zonder dat verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, een beslissing heeft genomen. Eiser heeft verweerder op 3 mei 2022 rechtsgeldig in gebreke gesteld, waarna hij beroep heeft ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit.
Eiser heeft de rechtbank verzocht om verweerder op te dragen binnen twee weken een besluit te nemen en om een dwangsom op te leggen voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden. De rechtbank wijst erop dat de bestuursrechter in asielzaken rekening moet houden met de zorgvuldigheid van de besluitvorming en stelt een termijn van acht weken voor het nemen van een nieuw besluit. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom verbeurt van € 100 per dag, met een maximum van € 7.500, indien hij in gebreke blijft deze uitspraak na te leven. Daarnaast wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50, vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht.