In deze zaak heeft eiser, een asielzoeker, op 14 september 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 28 februari 2022 was ingediend. De rechtbank, zittende in Middelburg, heeft de zaak behandeld zonder zitting op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank constateert dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals vastgelegd in artikel 42 van de Vreemdelingenwet, op 28 augustus 2022 is verstreken zonder dat verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, een beslissing heeft genomen. Eiser heeft de rechtbank verzocht om verweerder op te dragen een besluit te nemen en een dwangsom op te leggen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden.
De rechtbank overweegt dat, op basis van artikel 8:72 van de Awb, zij verweerder kan opdragen een nieuw besluit te nemen. De rechtbank stelt vast dat er op 10 maart 2022 een aanmeldgehoor heeft plaatsgevonden en dat er geen noodzaak is voor een nieuw gehoor. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen acht weken na verzending van de uitspraak een besluit moet nemen en legt een dwangsom op van € 100 per dag, met een maximum van € 7.500, voor elke dag dat hij in gebreke blijft deze uitspraak na te leven.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 379,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, en is openbaar gemaakt op 22 december 2022.